Talent 1.7 - Zinsdelen, persoonsvorm, zinsdeelproef en onderwerp

NIEUWE
Plattegrond
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 65 min

Onderdelen in deze les

NIEUWE
Plattegrond

Slide 1 - Tekstslide

Zinsontleding
Zinsdelen, persoonsvorm en onderwerp

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen 
  • Je leert de persoonsvorm te herkennen en te benoemen;
  • Je leert hoe je een zin verdeelt in zinsdelen;
  • Je leert het onderwerp in een zin te herkennen en te benoemen. 

Slide 3 - Tekstslide

Lezen
Pak je leesboek
Lezen voor jezelf in stilte

Opdracht: Schrijf 3 persoonsvormen op.

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm (=pv)
  • Altijd een werkwoord
  • Tijdproef: tegenwoordige tijd en verleden tijd
  • Hij loopt naar school - Hij liep naar school

  • Aantal veranderen: enkelvoud en meervoud
  • Hij loopt naar school - Wij lopen naar school

Slide 5 - Tekstslide

Zinsdelen
  • De delen waaruit een zin bestaat
  • Eén woord of meerdere woorden
  • Zoek eerst de persoonsvorm
  • Alle zinsdelen kan je voor de pv zetten, de zin moet wel kloppen!
  • Alles voor de pv is één zinsdeel

  • In de supermarkt kost een flesje cola 3 euro.
  • In de supermarkt | kost| een flesje cola | 3 euro

Slide 6 - Tekstslide

Alles wat voor de persoonsvorm kan, is één zinsdeel. Dit noem je de zinsdeelproef/ husselproef.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Doe de zinsdeelproef. Staan de zinsdeelstrepen correct?

De mentor / herkent / de leerlingen van de brugklas / meteen.

A
Ja
B
Nee

Slide 8 - Quizvraag

Doe de zinsdeelproef. Staan de zinsdeelstrepen correct?

Tijdens het concert / werd / de gitaar / van Nick / gestolen.
A
Ja
B
Nee

Slide 9 - Quizvraag

Als het onderwerp meervoud is, moet de persoonsvorm ook meervoud zijn.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in de zin:
Ik kan de persoonsvorm nu goed vinden.
A
Ik
B
kan
C
persoonsvorm
D
vinden

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
Het heeft niet zo kunnen zijn.
A
Het
B
zijn
C
kunnen
D
heeft

Slide 12 - Quizvraag

Onderwerp (=ow)
  • De persoonsvorm en het onderwerp horen bij elkaar. Allebei enkelvoud of meervoud.
  • Wie/wat + pv = onderwerp
  • Hij loopt naar school. Wie/wat loopt ? Hij = ow

  • Verander de pv, zodat het onderwerp mee verandert
  • Hij loopt naar school. - Wij lopen naar school.

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van een zin? Het onderwerp van een zin...
A
... vertelt wat er in de zin gebeurt.
B
... vertelt wanneer iets in een zin gebeurt.
C
... vertelt wie/wat iets doet in de zin.
D
... vertelt waar de zin over gaat.

Slide 14 - Quizvraag

Ik leer het onderwerp te vinden.

Wat is het onderwerp?
A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
Als onderwerp kozen ze pooldieren.
A
Onderwerp
B
Pooldieren
C
Kozen
D
Ze

Slide 16 - Quizvraag

Aan de slag
Zelfstandig aan de slag:
Maandag 10 februari
Talent 1.7 (grammatica zinsdelen)
Opdracht 4, 5, 7, 8, 9 en 10A

Huiswerk af?
Ga dan lezen in je leesboek.

Slide 17 - Tekstslide

Verdeel de zin in zinsdelen

Deze les heb ik met grammatica geoefend.

Slide 18 - Open vraag

Benoem pv en ow

Deze les heb ik met grammatica geoefend.

Slide 19 - Open vraag

Wachten op je plek tot de bel gaat

Stoel graag aanschuiven

Slide 20 - Tekstslide