NN6 HV2 - H2: Naamwoordelijk gezegde

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
  • Herhaling zinsdelen 1hv
  • Uitleg naamwoordelijk gezegde 
  • Zelf aan de slag! 

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk
Dinsdag 15 november:
De Brug Gram. Zinsdelen
H2 Gram. Zinsdelen: opdr. 1, 2, 4, 5





Slide 3 - Tekstslide

Doel van deze les:
Ik ken de zinsdelen uit 1hv.

Ik kan het naamwoordelijk gezegde in een zin vinden.

Slide 4 - Tekstslide

Welke zinsdelen ken je nog?

Slide 5 - Woordweb

volgorde van ontleden
1
2
3
4
5
6
7
meewerkend voorwerp
persoonsvorm
gezegde
lijdend voorwerp
onderwerp
bwb
zinsdelen

Slide 6 - Sleepvraag

Herhalen Zinsdelen
  • persoonsvorm (pv)
     tijdproef, getalproef (vraagzin)

  • onderwerp (ow)
      Wie/(wat) + pv?

  • werkwoordelijk gezegde (wg)
     zegt wat het onderwerp (iets of              iemand) doet

  • lijdend voorwerp (lv)
     Wat/Wie + wg + ow ?




  • naamwoordelijk gezegde (ng)
     zegt wat het onderwerp (iets of iemand) is
        - werkwoordelijk deel: 9       
           koppelwerkwoorden
        - naamwoordelijk deel: zet je tussen haken

  • meewerkend voorwerp (mv)
     Aan/Voor wie + wg + ow + lv?

  • bijwoordelijke bepaling (bwb)
     Overige ww in de zin. Geeft antwoord op       
     vragen als: Waar?, Wanneer?, Hoe?. enz. 

Slide 7 - Tekstslide

Noteer de persoonsvorm (pv), het werkwoordelijk gezegde (wg), het onderwerp (ow) en het lijdend voorwerp (lv) van de volgende zin:
Tom mocht van zijn moeder schoenen met stalen neuzen kopen.

Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-).

Slide 8 - Open vraag

Gram. Zinsdelen H2: Naamwoordelijk gezegde
  • Werkwoordelijk gezegde: zegt wat iemand of iets (ow) doet.
                     VB: Hij fietst naar school.

  • Naamwoordelijk gezegde: zegt wat iemand of iets is of wordt
                    VB: Pieter is arts.

Slide 9 - Tekstslide

Gram. Zinsdelen H2: Naamwoordelijk gezegde
VB: Pieter is arts.

Naamwoordelijk gezegde bestaat uit:
  • werkwoordelijk deel: alle werkwoorden uit de zin. Een ervan is een koppelwerkwoord (kww) > zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
  • naamwoordelijk deel: een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat een eigenschap van het onderwerp geeft. 

Slide 10 - Tekstslide


Naamwoordelijk gezegde bestaat uit:
  • werkwoordelijk deel: alle werkwoorden uit de zin. Een ervan is een koppelwerkwoord (kww) > zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
  • naamwoordelijk deel: een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat een eigenschap van het onderwerp geeft. 

VB: Pieter is arts.

  • werkwoordelijk deel: is > kww 'zijn'. 

  • naamwoordelijk deel: arts > zelfstandig naamwoord dat een eigenschap van het onderwerp (Pieter) bevat.  Zet je tussen vierkante haken > Pieter is [arts],

Slide 11 - Tekstslide

Gram. Zinsdelen H2: Naamwoordelijk gezegde
Hoe vind je het naamwoordelijk gezegde?
  1. Check of er in de zin een koppelwerkwoord (zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen) staat.
  2. Check of het onderwerp iets doet of iets is/wordt.
  3. Is/Wordt het onderwerp iets? > Stel de vraag: Wat + persoonsvorm + onderwerp + overige werkwoorden?
  4. Noteer het naamwoordelijk gezegde: pv + [nw. deel] + overige werkwoorden. 

Slide 12 - Tekstslide

Gram. Zinsdelen H2: Naamwoordelijk gezegde
Voorbeeldzin: Nova wil later een beroemde pianiste worden. 

  1. worden = kww
  2. Nova is/wordt iets > beroemde pianiste.
  3. Vraag: Wat wil Nova worden? - antwoord: een beroemde pianiste
  4. ng = wil [een beroemde pianiste] worden. 

Slide 13 - Tekstslide

Verdeel de zinnen in twee groepen:
Een groep waar het onderwerp iets doet
en een groep waar het onderwerp iets is (kww!)
Ik wandel naar huis.
Hij let goed op.
Ik ben gelukkig.
Zij vinden de opdracht moeilijk
Hij blijkt heel handig.
Onderwerp doet
Onderwerp is

Slide 14 - Sleepvraag

doet
is of wordt
Er is sprake van een werkwoordelijk gezegde als het onderwerp van de zin iets...
Er is sprake van een naamwoordelijk gezegde als het onderwerp van de zin iets...

Slide 15 - Sleepvraag

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Saskia blijft iedere dag naar school rennen.
De politie vangt de boef.
In 1929 werd Jopie de eerste Miss Holland.
Sturen jullie de uitnodigingen voor het feest op tijd weg?
Lieke Martens is de beste voetbalster ter wereld geworden.
Jan is een lieve jongen

Slide 16 - Sleepvraag

KORTOM:
In een zin zit dus:
  • een werkwoordelijk gezegde (alle ww in de zin)
óf
  • een naamwoordelijk gezegde:
                 kww + antwoord op de vraag: Wat+PV+OW+overige ww
                 Het naamwoordelijk deel noteer je [tussen vierkante haken]

Slide 17 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak Grammatica Zinsdelen: opdr. 1, 2, 4, 5
Het eerste kwartier werk je zelfstandig, daarna mag je zachtjes overleggen.

Klaar? 
Vat de theorie samen, opdr. 3 maken, lezen in je leesboek.
timer
20:00

Slide 18 - Tekstslide

Checkvragen
  1. Wat is het verschil tussen een werkwoordelijk gezegde en een naamwoordelijk gezegde.
  2. Hoe schrijf je het naamwoordelijk deel op?
  3. Ontleed de volgende zin: Saar schijnt ziek te zijn. 

Slide 19 - Tekstslide

Checkvragen
  1. Wat is het verschil tussen een werkwoordelijk gezegde en een naamwoordelijk gezegde. Werkwoordelijk gezegde zegt wat iemand of iets is. Naamwoordelijk gezegde zegt wat iets of iemand doet
  2.  Hoe schrijf je het naamwoordelijk deel op? Tussen vierkante haken.
  3. Ontleed de volgende zin: Saar schijnt ziek te zijn. 
            pv: schijnt 
            ow: Saar
            ng: schijnt [ziek] te zijn

Slide 20 - Tekstslide

Huiswerk
Dinsdag 15 november:
H2 Gram. Zinsdelen: opdr. 1, 2, 4, 5





Slide 21 - Tekstslide