In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Wat gaan we deze les doen?
Herhaling zinsdelen 1hv
Uitleg naamwoordelijk gezegde
Zelf aan de slag!
Slide 1 - Tekstslide
Doel van deze les:
Ik ken de zinsdelen uit 1hv.
Ik kan het naamwoordelijk gezegde in een zin vinden.
Slide 2 - Tekstslide
volgorde van ontleden
1
2
3
4
5
6
7
meewerkend voorwerp
persoonsvorm
gezegde
lijdend voorwerp
onderwerp
bwb
zinsdelen
Slide 3 - Sleepvraag
Herhalen Zinsdelen
persoonsvorm (pv)
tijdproef, getalproef (vraagzin)
onderwerp (ow)
Wie/(wat) + pv?
werkwoordelijk gezegde (wg)
zegt wat het onderwerp (iets of iemand) doet
lijdend voorwerp (lv)
Wat/Wie + wg + ow ?
naamwoordelijk gezegde (ng)
zegt wat het onderwerp (iets of iemand) is
- werkwoordelijk deel: 9
koppelwerkwoorden
- naamwoordelijk deel: zet je tussen haken
meewerkend voorwerp (mv)
Aan/Voor wie + wg + ow + lv?
bijwoordelijke bepaling (bwb)
Overige ww in de zin. Geeft antwoord op
vragen als: Waar?, Wanneer?, Hoe?. enz.
Slide 4 - Tekstslide
Noteer de persoonsvorm (pv), het werkwoordelijk gezegde (wg), het onderwerp (ow) en het lijdend voorwerp (lv) van de volgende zin: Tom mocht van zijn moeder schoenen met stalen neuzen kopen.
Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-).
Slide 5 - Open vraag
Gram. Zinsdelen H2: Naamwoordelijk gezegde
Werkwoordelijk gezegde: zegt wat iemand of iets (ow) doet.
VB: Hij fietst naar school.
Naamwoordelijk gezegde: zegt wat iemand of iets is of wordt.
VB: Pieter is arts.
Slide 6 - Tekstslide
Gram. Zinsdelen H2: Naamwoordelijk gezegde
VB: Pieter is arts.
Naamwoordelijk gezegde bestaat uit:
werkwoordelijk deel: alle werkwoorden uit de zin. Een ervan is een koppelwerkwoord (kww) > zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
naamwoordelijk deel: een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat een eigenschap van het onderwerp geeft.
Slide 7 - Tekstslide
Naamwoordelijk gezegde bestaat uit:
werkwoordelijk deel: alle werkwoorden uit de zin. Een ervan is een koppelwerkwoord (kww) > zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
naamwoordelijk deel: een bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord dat een eigenschap van het onderwerp geeft.
VB: Pieter isarts..
werkwoordelijk deel: is > kww 'zijn'.
naamwoordelijk deel: arts > zelfstandig naamwoord dat een eigenschap van het onderwerp (Pieter) bevat. Zet je tussen vierkante haken > Pieter is [arts],
Slide 8 - Tekstslide
Gram. Zinsdelen H2: Naamwoordelijk gezegde
Hoe vind je het naamwoordelijk gezegde?
Check of er in de zin een koppelwerkwoord (zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen) staat.
Check of het onderwerp iets doet of iets is/wordt.
Is/Wordt het onderwerp iets? > Stel de vraag: Wat + persoonsvorm + onderwerp + overige werkwoorden?
Voorbeeldzin: Nova wil later een beroemde pianiste worden.
worden = kww
Nova is/wordt iets > beroemde pianiste.
Vraag: Wat wil Nova worden? - antwoord: een beroemde pianiste
ng = wil [een beroemde pianiste] worden.
Slide 10 - Tekstslide
Verdeel de zinnen in twee groepen:
Een groep waar het onderwerp iets doet
en een groep waar het onderwerp iets is (kww!)
Ik wandel naar huis.
Hij let goed op.
Ik ben gelukkig.
Zij vinden de opdracht moeilijk
Hij blijkt heel handig.
Onderwerp doet
Onderwerp is
Slide 11 - Sleepvraag
doet
is of wordt
Er is sprake van een werkwoordelijk gezegde als het onderwerp van de zin iets...
Er is sprake van een naamwoordelijk gezegde als het onderwerp van de zin iets...
Slide 12 - Sleepvraag
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Saskia blijft iedere dag naar school rennen.
De politie vangt de boef.
In 1929 werd Jopie de eerste Miss Holland.
Sturen jullie de uitnodigingen voor het feest op tijd weg?
Lieke Martens is de beste voetbalster ter wereld geworden.
Jan is een lieve jongen
Slide 13 - Sleepvraag
KORTOM:
In een zin zit dus:
een werkwoordelijk gezegde (alle ww in de zin)
óf
een naamwoordelijk gezegde:
kww + antwoord op de vraag: Wat+PV+OW+overige ww
Het naamwoordelijk deel noteer je [tussen vierkante haken]
Slide 14 - Tekstslide
Aan de slag!
Maak H2+3: Gram. Zinsdelen (NG) af
Maak de oefentoets (via teams opdrachten)
Klaar? Oefen op NL Online met 'trainen' én 'extra opdracht'
timer
20:00
Slide 15 - Tekstslide
Huiswerk
Dinsdag 23 november
H3 grammatica zinsdelen (NG)
Herhaling
Vrijdag 26 november
SO grammatica zinsdelen H2+3
Slide 16 - Tekstslide
Checkvragen
Wat is het verschil tussen een werkwoordelijk gezegde en een naamwoordelijk gezegde.
Hoe schrijf je het naamwoordelijk deel op?
Ontleed de volgende zin: Saar schijnt ziek te zijn.
Slide 17 - Tekstslide
Checkvragen
Wat is het verschil tussen een werkwoordelijk gezegde en een naamwoordelijk gezegde. Werkwoordelijk gezegde zegt wat iemand of iets is. Naamwoordelijk gezegde zegt wat iets of iemand doet.
Hoe schrijf je het naamwoordelijk deel op? Tussen vierkante haken.
Ontleed de volgende zin: Saar schijnt ziek te zijn.