Conflicten

Conflicten
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Conflicten

Slide 1 - Tekstslide

Conflict

Slide 2 - Woordweb

Conflicten
Welk soort conflicten komt waar voor?

Wat zijn de oorzaken?

Wat zijn de gevolgen?

Slide 3 - Tekstslide

Gewapend conflict: een conflict waarbij
jaarlijks 25 doden of meer vallen

Slide 4 - Tekstslide

Welke gewapende conflicten spelen er nu in de wereld?

Slide 5 - Woordweb

Hoe komt het dat we van sommige conflicten veel meer weten dan van andere conflicten?

Slide 6 - Open vraag

2 typen gewapende conflicten
Internationaal conflict 
-> tussen staten 
* Irak oorlog, 2e WO

Binnenlands conflict / burgeroorlog 
-> blijven meestal binnen de grenzen van 1 land 
* IRA, Farc 
Kan  geïnternationaliseerd worden 

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een terrorist en een crimineel?

Slide 8 - Open vraag

Terrorisme = geweld voor politiek doel 
Criminelen = geweld voor financieel doel 

Slide 9 - Tekstslide

Wat hoort bij wat?        
Internationaal conflict
Burgeroorlog
Geïnternationaliseerd conflict
Amerika valt Noord-Korea aan
IS is actief in Irak en Syrië
In Libië probeert men de regering om te leggen
Rusland verovert een deel van Georgië
In Colombia schiet het leger op demonstranten
De Mexicaanse drugsoorlog leidt tot spanningen in Texas
Oorlog in een buurland heeft invloed over de grens. Hier zijn dan ook meerdere landen bij betrokken.
Oorlog binnen één land, soms ook tegen de regering.
Oorlogen tussen landen. Soms twee, soms wat meer. Regering tegen regering!

Slide 10 - Sleepvraag

Grenzen trekken
Volk = Groep mensen die taal, geloof of gemeenschappelijke geschiedenis delen. 
Territorium = woongebied volk
Staat = Gebied met internationaal erkende grens
Etniciteit = Identiteit van een volk 

Staten hebben recht op:  soevereiniteit/zelfbeschikking

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Seperatisme =

De wens van een volk om zich van een staat af te scheiden.



Voorbeeld:
Tsjetsjenië (los van Rusland)
Autonme regio =

Regio in een land met zelfbeschikking over bijvoorbeeld onderwijs, belastingen en politie. 

Voorbeeld:
Catalonië (Spanje) 

Slide 13 - Tekstslide

Regionalisme
Separatisme
Nationalisme

Slide 14 - Sleepvraag

Wat is separatisme?

Slide 15 - Open vraag

Aan de slag!
Maak van paragraaf 4.1: 
opdracht 1,2,3 en 6

Slide 16 - Tekstslide

Demografische oorzaken gaan over...
A
De bevolkingsopbouw
B
De verdeling van de welvaart
C
De economie
D
De natuur

Slide 17 - Quizvraag

Begrip:
Regionalisme = Een volk houdt, binnen een staat, sterk vast aan de eigen geschiedenis en cultuur. 

Nationalisme = Een volk streeft naar onafhankelijkheid en het stichten van een eigen staat. 
Voorbeeld:
Friesland 
Houdt sterk vast aan eigen geschiedenis en cultuur.


Algerijnse oorlog (1954-1962)
Bloedige strijd om onafhankelijkheid 

Slide 18 - Tekstslide