H3 Elektriciteit In Huis - 3.3 Elektriciteit gebruiken

H3 Elektriciteit in huis - 3.3 Elektriciteit gebruiken  (Les 1)
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nask / TechniekMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

H3 Elektriciteit in huis - 3.3 Elektriciteit gebruiken  (Les 1)

Slide 1 - Tekstslide

Een lampje dat 50 mA verbruikt kan op een volle batterij 16 uur branden. Wat is de capaciteit van de batterij?
A
800 mAh
B
1600 mAh
C
3,125 mAh
D
0,32 mAh

Slide 2 - Quizvraag

De spanning in een weerstand is 6V, de weerstand is 50 ohm. Bereken de stroomsterkte. (formule, berekening antwoord + eenheid)

Slide 3 - Open vraag


Bepaal de grootte van de weerstand.

Slide 4 - Open vraag

Leerdoelen:
  •  ik kan uitleggen wat vermogen is en wat de eenheid is van vermogen
  • Ik kan met de formule P = U x I de verschillende grootheden berekenen. (hierbij gebruik ik de juiste grootheid en eenheid symbolen). 
  • ik kan uitleggen wat energiegebruik is en hoe je dit kunt meten. 
  • Ik kan met de formule E = P x t  de verschillende grootheden berekenen. (hierbij gebruik ik de juiste grootheid en eenheid symbolen). 
  • ik kan de kosten van energiegebruik berekenen. 
  • ik weet wat rendement is en hoe je dit berekend. 

Slide 5 - Tekstslide

Watt is vermogen

Slide 6 - Tekstslide

Vermogen
Vermogen is het energieverbruik per seconde verbruikt 

De afkorting voor vermogen is de hoofdletter van het Engelse woord voor vermogen, power.
 
De eenheid van vermogen is  watt (W).

1 kilowatt (kW) = 1000 W 

Slide 7 - Tekstslide

Vermogen

Vermogen hangt af van spanning en stroomsterkte

Op ieder elektrisch apparaat staat het 
vermogen aangegeven op het typeplaatje.

Slide 8 - Tekstslide

Grootheid
Symbool
Eenheid
afkorting
Spanning
U
Volt
V
Stroomsterkte
I
Ampere
A
Capaciteit
C
ampere-uur
Ah
Weerstand
R
ohm
Ω
Vermogen
P
Watt
W
Vul tabel aan:  

Slide 9 - Tekstslide

Vermogen berekenen
Vermogen hangt af van spanning en stroomsterkte. vermogen kun je berekenen met:





P = vermogen in Watt (W)
U = spanning in Volt (V)
I = stroomsterkte in ampere (A)
P=UI

Slide 10 - Tekstslide

voorbeeld berekening
voorbeeld berekening arbeid: 
Een wasmachine is aangesloten op het lichtnet (230V). de stroomsterkte door de wasmachine is 13,3 A. Bereken het vermogen van de wasmachine. 
Gegeven
Gevraagd
Formule
Berekenen
Antwoord
  • U = 230 V             I = 13,3 A 
  • Vermogen P =?
  •  P = U x I
  •  P = 230 x 13,3 = 3059
  • Het vermogen is 3059 W

Slide 11 - Tekstslide

Bereken het vermogen van een boormachine met een spanning van 230V en een stroomsterkte van 3,9A? (formule, berekening, antwoord + eenheid)

Slide 12 - Open vraag

Als een elektromotor (96 V) op vol vermogen werkt, loopt er een stroom van 164 A.
Bereken het vermogen van de elektromotor in kW.

Slide 13 - Open vraag

Stroomsterkte
capaciteit
weerstand
spanning
vermogen
Ohm
Ampère
Ampère uur
Volt
Watt
C = I x t
P = U x I
R= U : I

Slide 14 - Sleepvraag

 Energiegebruik
Hoe meet je energiegebruik?

  • Energiegebruik > omzetting van energie in apparaten
    - afhankelijk van het vermogen van apparaat
    - hoelang het apparaat gebruikt wordt
    - ene apparaat gebruikt meer energie dan ander apparaat

  • kilowattuurmeter > meet hoeveelheid elektrische energie een apparaat gebruikt en ook het totale energiegebruik in huis
    - geeft het energiegebruik aan in kilowattuur (kWh) > eenheid van energiegebruik

Slide 15 - Tekstslide

Aan de slag
Wat: Maken 3.3 opdracht 1 t/m 14 
Hoe: Zelfstandig / samen 
Hulp: 1. Boek/binas  2. Directe buurman of buurvrouw 3. Docent
Tijd:20 Min
Resultaat: Inzicht krijgen in beheersing leerdoelen 3.2. daarna bespreken.
klaar: 1. Nakijken 3.2 en 3.3 met nakijkboek. 2. uitwerken leerdoelen. 3 ander vak. 

Slide 16 - Tekstslide

H3 Elektriciteit in huis - 3.3 Elektriciteit gebruiken  (Les2)

Slide 17 - Tekstslide

Hoeveel volt levert het lichtnet ?
A
120 V
B
400 V
C
230 V
D
180 V

Slide 18 - Quizvraag


Bepaal de grootte van de weerstand.

Slide 19 - Open vraag

Dit is het typeplaatje van een magnetron.
Wat is het vermogen?
A
230 V
B
50 Hz
C
2900 W
D
2450 MHz

Slide 20 - Quizvraag

Een oplader geeft een spanning van 5000 mV en een stroomsterkte van 0,7 A. Wat is het vermogen van de adaptor?

Slide 21 - Open vraag

Ik sluit een 40W lamp aan op een stopcontact van 230V. Hoe groot is de stroomsterkte?

Slide 22 - Open vraag

De spanning op een stopcontact is .......
A
U= 12 V
B
U= 230 V
C
U= 9 V
D
U = 1,5 V

Slide 23 - Quizvraag

Leerdoelen:
  •  ik kan uitleggen wat vermogen is en wat de eenheid is van vermogen
  • Ik kan met de formule P = U x I de verschillende grootheden berekenen. (hierbij gebruik ik de juiste grootheid en eenheid symbolen). 
  • ik kan uitleggen wat energiegebruik is en hoe je dit kunt meten. 
  • Ik kan met de formule E = P x t  de verschillende grootheden berekenen. (hierbij gebruik ik de juiste grootheid en eenheid symbolen). 
  • ik kan de kosten van energiegebruik berekenen. 
  • ik weet wat rendement is en hoe je dit berekend. 

Slide 24 - Tekstslide

Energiegebruik
300W
100W
1400W
2200W
850W
1200W
  • Vermogen van een apparaat geeft aan hoeveel energie een apparaat per seconde nodig heeft. 

  • Hoe langer een apparaat aanstaat hoe meer energie deze verbruikt

  • Het energiegebruik(E) meet je in kilowattuur (kWh)









  • Hoeveel kilowatt verbruiken deze apparaten als je ze een uur gebruikt?
  • 6,05 kWh

Slide 25 - Tekstslide

Grootheid
Symbool
Eenheid
afkorting
Spanning
U
Volt
V
Stroomsterkte
I
Ampere
A
Capaciteit
C
ampere-uur
Ah
Weerstand
R
ohm
Ω
Vermogen
P
Watt
W
Energie
E
Kilowattuur
kWh
Tijd
t
uren
h
Vul tabel aan:  

Slide 26 - Tekstslide

Energiegebruik bereken
Het energiegebruik hangt af van het vermogen en de tijd. Het energiegebruik bereken je met de volgende formule: 
E=Pt
E = energiegebruik in kilowattuur (kWh)
P = vermogen in kilowatt (kW)
t = tijd in uren (h)

Slide 27 - Tekstslide

voorbeeld berekening
voorbeeld berekening Energiegebruik: 
Klaas-Jan gebruikt zijn oven met een vermogen van 3500W voor 90 min. Bereken het energie gebruik van de oven. 
Gegeven
Gevraagd
Formule
Berekenen
Antwoord
  • P = 3500 W = 3,5 kW             T = 90 min = 1,5 h 
  • Energiegebruik E = ?
  •  E = P x t
  • E = 3,5 x 1,5 = 5,25
  • Het energiegebruik is 5,25 kWh

Slide 28 - Tekstslide


850W
850W
850 W
Pieter gebruikt zijn blender 15 min. Bereken het energiegebruik van de blender. 

Slide 29 - Open vraag

Energiegebruik / kosten berekenen
Gegeven
Gevraagd
Formule
Berekening
Antwoord

Slide 30 - Tekstslide

Rendement
  •  in elektrische apparaten vindt energieomzetting plaats. 

  • Elektrische energie wordt omgezet in een andere vorm van energie: licht, beweging warmte 

  • Rendement geeft aan hoeveel procent van de opgenomen energie nuttig wordt gebruikt -> nuttig betekend waarvoor je het wilt gebruiken. 

Slide 31 - Tekstslide

Rendement 
Het rendement van de gloeilamp is 5%
Het rendement van de spaarlamp is 25%.

In formulevorm:

Slide 32 - Tekstslide

Grootheid
Symbool
Eenheid
afkorting
Spanning
U
Volt
V
Stroomsterkte
I
Ampere
A
Capaciteit
C
ampere-uur
Ah
Weerstand
R
ohm
Ω
Vermogen
P
Watt
W
Energie
E
Kilowattuur
kWh
Rendement
n
procent
%
Vul tabel aan:  

Slide 33 - Tekstslide

voorbeeld berekening
voorbeeld berekening Rendement: 
een gloeilamp neemt 50 W aan vermogen op. de lamp gebruik 5 W nuttig. de rest wordt omgezet in warmte. Bereken het rendement. 
Gegeven
Gevraagd
Formule
Berekenen
Antwoord
  • Pnuttig = 5 W            Ptotaal = 50 W
  • Rendement n
n= Pnuttig / Popgenomen x 100 %
  • n = 5 / 50 x 100 = 10
  • Het rendement is 10%

Slide 34 - Tekstslide

Een waterkoker heeft een vermogen van 1200 W. Er wordt 700 W gebruikt voor het verwarmen van het water. Bereken het rendement van de waterkoker.

Slide 35 - Open vraag

Aan de slag
Wat: Maken 3.3 opdracht 15 t/m 25
Hoe: Zelfstandig / samen 
Hulp: 1. Boek/binas  2. Directe buurman of buurvrouw 3. Docent
Tijd:20 Min
Resultaat: Inzicht krijgen in beheersing leerdoelen 3.2. daarna bespreken.
klaar: 1. Nakijken 3.3 met nakijkboek. 2. uitwerken leerdoelen. 3 ander vak. 

Slide 36 - Tekstslide