In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
H1 Spelling
Leestekens
Slide 1 - Tekstslide
Wanneer gebruik je een komma in een zin?
Slide 2 - Woordweb
Leestekens
Punt: einde van een zin met 1 mededeling:Santosz spaart voor een nieuwe vishengel.
Komma: tussen twee persoonsvormen (samengestelde zin): Als jij opschiet, kunnen we de trein nog halen., Vóór voegwoorden (want, maar, omdat, etc.): Dieter is gek op pizza, maar hij eet die zelden. En bij opsommingen: Ik houd van komkommer, paprika, selderij en tomaat.
Puntkomma: sterk samenhangende zin die ook als twee losse zinnen kan worden opgeschreven: Stef wil later chirurg worden; zijn vader werkt ook in het ziekenhuis.
Dubbele punt: Als twee zelfstandige zinnen met elkaar samenhangen, vormt de tweede zin soms een verklaring of reden bij de eerste zin: Mijn verjaardag was erg geslaagd: al mijn vriendinnen waren aanwezig.
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Herschrijf de volgende zin met zorg voor spelling en zet de puntkomma op de juiste plaats.
ik heb een sportief weekend gehad ik heb een hardlooprecord gehaald
Slide 5 - Open vraag
Een komma zet je ...
A
Tussen twee persoonsvormen
B
Tussen twee verbindingswoorden
C
Tussen twee moeilijke woorden
D
Tussen delen van een opsomming
Slide 6 - Quizvraag
Ik heb jarenlang kunnen, genieten van spaghetti.
Het kommagebruik in deze zin is
A
Juist
B
Onjuist
Slide 7 - Quizvraag
Neem de zin over en plaats zo nodig komma’s, dubbele punten en puntkomma’s.
Ik weet nog niet of we deze zomer op vakantie mogen gaan we willen gaan kamperen.
Slide 8 - Open vraag
Wanneer gebruik je geen puntkomma?
A
tussen twee hoofdzinnen
B
tussen zinnen die sterk samenhangen
C
in plaats van een punt
D
voor een voegwoord
Slide 9 - Quizvraag
Plaats de dubbele punt op de juiste plek in de zin:
Helaas gaat de picknick morgen niet door het wordt slecht weer.
timer
1:00
Slide 10 - Open vraag
In welke zin kun je een puntkomma gebruiken?
A
De auto staat bij de garage, de auto wordt gerepareerd.
B
De auto staat bij de garage, toch?
C
De auto staat bij de garage omdat hij stuk is.
D
Staat de auto bij de garage omdat hij stuk is?
Slide 11 - Quizvraag
Ik wil graag eerder weg omdat ik naar de huisarts moet.
Schrijf deze zin opnieuw met de komma / komma's op de juiste plek.