In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
DOEL
DOEL :
je kunt de meeste verwijswoorden gebruiken
formuleren:
verwijswoorden
Slide 1 - Tekstslide
VERWIJS WOORDEN
Verwijswoorden verwijzen meestal
naar een woord dat al eerder genoemd
is of
wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.
Slide 2 - Tekstslide
Verwijswoorden:
iets of iemand
ik, me,
jij, je
hij, zich,hem
zij, ze , haar,
het,
wij ,we , ons, jullie,
zij,ze, hun, hen
en verwijswoorden iets of iemand
mijn,
jouw
zijn
haar
ons, onze,
jullie / hun
soms verwijst een verwijswoord naar een groepje woorden of een zin.
Slide 3 - Tekstslide
VERWIJSWOORDEN
zonder verwijs woorden zou een tekst heel SAAI woorden
als je verwijswoorden herkent kun je de tekst beter begrijpen.
Slide 4 - Tekstslide
we lezen pagina 3 NB
vader en dochter
wat zie je ?
Slide 5 - Tekstslide
VERWIJSWOORDEN
zonder verwijs woorden zou een tekst heel SAAI woorden
als je verwijswoorden herkent kun je de tekst beter begrijpen.
er zijn ook nog andere verwijswoorden :
DEZE DIE DIT en DAT verwijzen naar iets in de zin.
en ook nog ER en DAAR verwijzen naar iets (ding) of waar in de zin
we doen opdracht 1. pagina 5 = samen invullen
Slide 6 - Tekstslide
even oefenen
Slide 7 - Tekstslide
Er een scheidsrechter nodig, die leidt de wedstrijd volgens de regels.
Waar verwijst DIE naar ?
A
de regels
B
daarom
C
de scheidsrechter
D
de wedstrijd
Slide 8 - Quizvraag
Shona Shukrula heeft op vrijdagavond 4 oktober geschiedenis geschreven. Ze was namelijk de eerste vrouwelijke scheidsrechter die een profvoetbalwedstrijd bij de mannen leidde.
waar verwijst > ZE naar in regel 2 ?
A
Shona Shukrula
B
vrijdagavond
C
vrouwlijke scheidsrechter
D
geschreven
Slide 9 - Quizvraag
Shona Shukrula heeft op vrijdagavond 4 oktober geschiedenis geschreven. Ze was namelijk de eerste vrouwelijke scheidsrechter die een profvoetbalwedstrijd bij de mannen leidde. Dat was in Nederland nog nooit eerder gebeurd.
DAT =regel 4 ?
A
de eerste vrouwelijk scheidsrechter die een profvoetbalwedstrijd bij de mannen leidde.
B
Shona Shukrula die de eerste vrouwelijke scheidsrechter is bij mannen
C
op vrijdag 4 oktober geschiedenis heeft geschreven
D
de eerste vrouwelijke scheidsrechter bij de mannen
Slide 10 - Quizvraag
Het was vervelend dat ik kiespijn kreeg in mijn vakantie. Het verwijst naar:
____
A
mijn vakantie
B
was vervelend
C
ik kiespijn kreeg
D
ik kiespijn kreeg in mijn vakantie
Slide 11 - Quizvraag
Die jongens willen dat er meer met hun wensen rekening wordt gehouden. Hun verwijst naar:
____
A
wensen
B
Die jongens
C
rekening houden
D
met haar wensen rekening houden
Slide 12 - Quizvraag
De toneel vereniging zal HAAR optreden dit jaar in de kerk geven. HAAR verwijst naar:
A
De toneel vereniging
B
voorstelling
C
dit jaar
D
in de kerk
Slide 13 - Quizvraag
Ik moet mijn kies laten trekken en dat valt niet mee.
Dat verwijst naar:
_____
A
kies laten trekken
B
mijn kies
C
mijn kies laten trekken
D
Ik
Slide 14 - Quizvraag
Roken kan schadelijk zijn voor je gezondheid: daar kun je kanker van krijgen. Daar ... van verwijst naar:
___________
A
Roken
B
schadelijk
C
voor je gezondheid
D
Roken kan schadelijk voor je gezondheid zijn
Slide 15 - Quizvraag
wat heb je geleerd?
Slide 16 - Open vraag
we gaan oefenen
op pagina 5 opdracht 2
Slide 17 - Tekstslide
wat heb je geleerd?
Slide 18 - Open vraag
Verwijswoorden
DE -woorden: verwijs met deze of die
HET - woorden: verwijs met dit of dat
DE -woorden en HET woorden
Deze deur is op slot, maar die daar is wel open.
DE DEUR
Dat paard is wild, maar dit hier is rustig.
HET PAARD
Slide 19 - Tekstslide
Veel inwoners op het eiland van Texel hadden geluk . Ze(1) vonden op het strand veel schoenen. Die waren aangespoeld vanuit de zee. Je kon ze(2) pakken en meenemen. De schoenen waren in zee gevallen van een groot schip. Dat kwam door de storm en hoge golven. > = ZE(1)
A
het eiland
B
de zee
C
veel inwoners
D
de schoenen
Slide 20 - Quizvraag
Veel inwoners op het eiland van Texel hadden geluk . Ze(1) vonden op het strand veel schoenen. Die waren aangespoeld vanuit de zee. Je kon ze(2) pakken en meenemen. De schoenen waren in zee gevallen van een groot schip. Dat kwam door de storm en hoge golven. > = ZE(2 )
A
het eiland
B
de schoenen
C
de zee
D
inwoners
Slide 21 - Quizvraag
Veel inwoners op het eiland van Texel hadden geluk . Ze(1) vonden op het strand veel schoenen. Die (3) waren aangespoeld vanuit de zee. Je kon ze(2) pakken en meenemen. De schoenen waren in zee gevallen van een groot schip. Dat kwam door de storm en hoge golven. > = DIE (3)
A
het eiland
B
de zee
C
veel schoenen
D
inwoners
Slide 22 - Quizvraag
Veel inwoners op het eiland van Texel hadden geluk . Ze(1) vonden op het strand veel schoenen. Die (3) waren aangespoeld vanuit de zee. Je kon ze (2) pakken en meenemen. De schoenen waren in zee gevallen van een groot schip. Dat (4)kwam door de storm en hoge golven. > = DAT (4)
A
veel inwoners op het eiland
B
in de zee gevallen
C
veel schoenen
D
de schoenen waren in zee gevallen
Slide 23 - Quizvraag
In maart begint de zomertijd. Dan (1) gaat om 2 uur 's nachts de klok naar 3 uur. De klok gaat een uur vooruit. Veel mensen vinden dit(2) moeilijk te onthouden. Ze (3) hebben moeite met de zomertijd. Op 29 oktober begint de wintertijd. Dan(4) wordt de klok teruggezet met een 1 uur. DAN (1) verwijst naar?
A
de zomertijd
B
de tijd
C
in maart
D
begint
Slide 24 - Quizvraag
In maart begint de zomertijd. Dan (1) gaat om 2 uur 's nachts de klok naar 3 uur. De klok gaat een uur vooruit. Veel mensen vinden dit(2) moeilijk te onthouden. Ze (3) hebben moeite met de zomertijd. Op 29 oktober begint de wintertijd. Dan(4) wordt de klok teruggezet met een 1 uur. DIT (2) verwijst naar?
A
de klok
B
de klok een uur vooruit
C
in maart begint
D
's nachts de klok naar 3 uur
Slide 25 - Quizvraag
In maart begint de zomertijd. Dan (1) gaat om 2 uur 's nachts de klok naar 3 uur. De klok gaat een uur vooruit. Veel mensen vinden dit(2) moeilijk te onthouden. Ze (3) hebben moeite met de zomertijd. Op 29 oktober begint de wintertijd. Dan(4) wordt de klok teruggezet met een 1 uur. DIT (2) verwijst naar?
A
veel mensen
B
mensen
C
1 uur vooruit
D
de klok
Slide 26 - Quizvraag
In maart begint de zomertijd. Dan (1) gaat om 2 uur 's nachts de klok naar 3 uur. De klok gaat een uur vooruit. Veel mensen vinden dit(2) moeilijk te onthouden. Ze (3) hebben moeite met de zomertijd. Op 29 oktober begint de wintertijd. Dan(4) wordt de klok teruggezet met een 1 uur. Ze(3)verwijst naar ?
A
veel mensen
B
mensen
C
1 uur vooruit
D
de klok
Slide 27 - Quizvraag
In maart begint de zomertijd. Dan (1) gaat om 2 uur 's nachts de klok naar 3 uur. De klok gaat een uur vooruit. Veel mensen vinden dit(2)moeilijk te onthouden. Ze (3) hebben moeite met de zomertijd. Op 29 oktober begint de wintertijd. Dan(4) wordt de klok teruggezet met een 1 uur. DAN(4) verwijst naar?
A
op oktober
B
begint de wintertijd.
C
op 29 oktober
D
de klok
Slide 28 - Quizvraag
hoe ging het ?
😒🙁😐🙂😃
Slide 29 - Poll
Slide 30 - Tekstslide
Verwijswoorden
vrouwelijke woorden: verwijs met zij of haar
mannelijke woorden: verwijs met hij of zijn
onzijdige woorden: verwijs met het of zijn
vrouwelijk / mannelijk / onzijdig
Als mijn tante komt logeren, neemt zij haar hondjes mee.
Ben gaat zwemmen en hij neemt zijn duikbril mee.
Het rugbyteam behaalde zijn eerste beker.
Slide 31 - Tekstslide
Verwijswoorden
hun:
hen:
hun of hen
hun iPad (bezittelijk voornaamwoord)
Ik geef hun een iPad (meewerkend voorwerp zonder voorzetsel)
die jongen heeft hen voorgelogen (lijdend voorwerp)
Ik geef een iPad aanhen (na een voorzetsel)
Slide 32 - Tekstslide
Verwijswoorden
met wie:
waarmee (waarvoor, waartegen, ...):
met wie / waarmee/ waarvoor /waartegen
verwijzen naar personen
de klasgenootmet wie ik afgesproken had, is helaas ziek
verwijzen naar dieren of dingen
dat is het paardwaarvoor ik bang ben
de buswaarmee we naar Berlijn reisden, was comfortabel
dat is de deurwaartegen ik gebotst ben
Slide 33 - Tekstslide
Vul een passend verwijswoord in: Suus bezocht haar opa en gaf ___ een tijdschrift.
Slide 34 - Open vraag
Vul een passend verwijswoord in: Morgen kiest het verenigingsbestuur ___ nieuwe voorzitter.
Slide 35 - Open vraag
Vul een passend verwijswoord in: Heb jij de adressen van alle honkbalteamleden? Wil je me ___ even e-mailen?
Slide 36 - Open vraag
Vul een passend verwijswoord in: Het meisje ___ op de cover van de Yes staat, is de zus van mijn vriendin.
Slide 37 - Open vraag
Vul een passend verwijswoord in: De honden waren onrustig, dus ik ben met ___ gaan wandelen.
Slide 38 - Open vraag
Vul een passend verwijswoord in: Waar is mijn mobieltje? Ik ben ___ al dagen kwijt.
Slide 39 - Open vraag
Vul een passend verwijswoord in: In magister staan de woorden ___ jullie moeten leren voor het volgende proefwerk.
Slide 40 - Open vraag
Vul een passend verwijswoord in: Jasper stelde zich voor aan de vrouw en gaf ___ een hand.
Slide 41 - Open vraag
De fiets ___ ik jarenlang naar school fietste, is gestolen.
A
op wie
B
waarop
Slide 42 - Quizvraag
De jongen ___ Madelon verliefd is, heet Wietse.
A
op wie
B
waarop
Slide 43 - Quizvraag
Lady Gaga, ___ Anna een fan is, treedt deze maand op in Ziggo Dome.
A
van wie
B
waarvan
Slide 44 - Quizvraag
Ken jij de popgroep Queen, ____ het nummer 'Bohemian Rhapsody' al jaren één staat in de Top 2000?
A
van wie
B
waarvan
Slide 45 - Quizvraag
De economieleraar ___ ik je vertelde, geeft ook wiskunde.
A
over wie
B
waarover
Slide 46 - Quizvraag
Laura heeft zes katten, ____ ze een speciale band heeft.