In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Modalverben
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoelen
In deze les leer je wat de modale werkwoorden zijn.
Je leert wat de vertalingen zijn
Je leert de modale werkwoorden toepassen en vervoegen
Slide 2 - Tekstslide
Wat is een modaal werkwoord?
Een modaal werkwoord (Modalverb)
staat samen met een infinitief (heel werkwoord) van een ander werkwoord in een zin
verandert de betekenis van het werkwoord dat in de infinitief staat
Slide 3 - Tekstslide
Modalverben in het Duits:
Slide 4 - Tekstslide
Dus dit zijn ...
dürfen (= mogen)
können (= kunnen)
mögen (= lusten, lekker vinden, houden van)
müssen (= moeten als noodzaak)
sollen (= moeten als wens van een ander, aanrading, bevel)
wollen (= willen)
(wissen = weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)
Slide 5 - Tekstslide
Vergelijk de stamvorm en de uitgangen
Bij een modaal werkwoord in het Duits:
Enkelvoud (ich, du, er/sie/es) verandert de stamklinker
Ich + er/sie/es krijgen geen uitgang
Slide 6 - Tekstslide
Wat is er nu anders?
zwak werkwoord: modaal werkwoord 'können':
ich wohn e ich kann
du wohn st du kann st
er/sie/es wohn t er/sie/es kann
wir wohn en wir könn en
ihr wohn t ihr könn t
sie/Sie wohn en sie/Sie könn en
Slide 7 - Tekstslide
Wat is er nu anders?
zwak werkwoord: modaal werkwoord 'können':
ich wohn e ich kann
du wohn st du kann st
er/sie/es wohn t er/sie/es kann
wir wohn en wir könn en
ihr wohn t ihr könn t
sie/Sie wohn en sie/Sie könn en
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Wat helpt je bij het leren?
Bij 4 van deze werkwoorden is de klinker in het enkelvoud zoals in het Nederlandse enkelvoud: - dürfen (= mogen, ik mag) -> ich darf - können (= kunnen, ik kan) > ich kann - müssen (= moeten, ik moet) > ich muss - wollen (= willen, ik wil) > ich will
Slide 10 - Tekstslide
De tweede letter verandert zich naar welke letter?
dürfen, können, mögen
Dure konijnen mogen aaien
A
i
B
u
C
e
D
a
Slide 11 - Quizvraag
De tweede letter van het werkwoord "müssen" verandert zich ook.
Naar welke?
Mus uitlaten
A
a
B
u
C
i
D
e
Slide 12 - Quizvraag
Maak nu een paar oefeningen, vertaal: hij kan
A
Er könne
B
Er kann
C
Er kannt
D
Er könnt
Slide 13 - Quizvraag
Vertaal: jij mag
A
du darfst
B
du magst
C
du darf
D
du mag
Slide 14 - Quizvraag
..... (müssen) ich da umsteigen?
A
müss
B
mass
C
müsse
D
muss
Slide 15 - Quizvraag
Warum ...... (können) du morgen nicht kommen?
A
könnst
B
kanst
C
kannst
D
kan
Slide 16 - Quizvraag
Wie lange ....... (dürfen) ihr bleiben?
A
darf
B
darft
C
dürft
D
dürftet
Slide 17 - Quizvraag
Werkwoorden met de 1e, 3e of 4e naamval
Slide 18 - Tekstslide
Voorzetsels +4e naamval
Slide 19 - Woordweb
Voorzetsels + 4
durch
für
gegen
ohne
um
bis
entlang
Slide 20 - Tekstslide
Voorzetsels + 3e naamval
Slide 21 - Woordweb
Voorzetsels +3e naamval
aus
bei
mit
nach
seit
von
zu
außer
entgegen
gegenüber
Slide 22 - Tekstslide
Er spielt Apex Legends mit d... Junge (m)
A
der
B
dem
C
den
D
die
Slide 23 - Quizvraag
Ich habe das Buch für mein... Mutter (v) gekauft.
A
1e naamval - meine
B
3e naamval - meiner
C
4e naamval - meine
Slide 24 - Quizvraag
Er zijn echter ook werkwoorden met vaste naamvallen
Slide 25 - Tekstslide
Werkw. met vaste naamval
Als je de volgende werkwoorden in de zin gebruikt of ziet staan, krijg je twee keer een 1ste naamval.
sein, werden, bleiben
Voorbeeld:
Sie sind der Lehrer von meinem Bruder.
Slide 26 - Tekstslide
Werkw. met een 3e naamval
Slide 27 - Tekstslide
Werkw. met een 4e naamval
Slide 28 - Tekstslide
De werkwoorden bitten, fragen en es gibt horen bij de ....
A
1e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval
D
geen naamval
Slide 29 - Quizvraag
De werkwoorden sein, bleiben, werden horen bij de .....
A
1e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval
D
geen naamval
Slide 30 - Quizvraag
Voor welke naamval zorgen deze werkwoorden: gefallen, gehören, glauben, gratulieren
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 31 - Quizvraag
Geef de naamval en de vertaling: Es gibt [een] Problem (o).
A
ein (1)
B
eine (1)
C
einen (4)
D
ein (4)
Slide 32 - Quizvraag
Geef de naamval en de vertaling: Ihr müsst (de) Bienen (mv) helfen.
A
1e - die
B
3e - den
C
4e - die
Slide 33 - Quizvraag
Geef de naamval en de vertaling: Diese Katze gehört (haar) Schwester.