06. Thema 2.3 - Cellen (2) 14-11

Thema 2: Organen en cellen
Basisstof 3: Cellen
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Thema 2: Organen en cellen
Basisstof 3: Cellen

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
Huiswerk bespreken
Thema 2 bs 3
Huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Maken Thema 1:

Huiswerk 14 november
Lees de lesstof en bekijk het filmpje 
+
Maken §2.3: 1-4
+
Leren 2.3
+
Nakijken
KGT

Slide 3 - Tekstslide

Stelling: Alle onderdelen van een dierlijke cel zitten ook in een plantaardige cel.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quizvraag

.
de vorm van een 
cel heeft te maken met ....
A
de functie
B
hoe groot de celkern is
C
wat voor celplasma erin zit
D
hoe dik het celmembraan is

Slide 5 - Quizvraag

Is dit een dierlijke of een plantaardige cel?
A
Dierlijke
B
Plantaardige

Slide 6 - Quizvraag


Is dit een plantaardige cel of een dierlijke cel?

A
Plantaardige cel
B
Dierlijke cel

Slide 7 - Quizvraag


Welk cel zie je hier?
A
Dierlijke cellen
B
Plantaardige cellen

Slide 8 - Quizvraag

Om het celplasma zit een dun vlies
dat noem je het
A
celmembraan
B
cytoplasma
C
celkern
D
celwand

Slide 9 - Quizvraag

Het cytoplasma
A
kan sommige stoffen doorlaten
B
kan alle stoffen doorlaten
C
is een dik stevig vlies
D
regelt alles wat er in een cel gebeurt

Slide 10 - Quizvraag

Welk onderdeel tref je wel aan in een plantaardige cel, maar niet in een dierlijke cel?
A
Celwand
B
Celmembraan
C
Cytoplasma
D
Celkern

Slide 11 - Quizvraag



Een grote vacuole bevindt zich in
A
een plantaardige cel
B
een dierlijke cel

Slide 12 - Quizvraag

Met welk nummer wordt er een vacuole aangewezen?
A
1
B
2
C
4
D
6

Slide 13 - Quizvraag


Wat zit er in een vacuole?
A
water
B
lucht
C
water met opgeloste stoffen
D
de celkern

Slide 14 - Quizvraag

Maken Thema 1:

Huiswerk 15 november
Maken §2.3
+
Leren 2.3
+
Nakijken
KGT

Slide 15 - Tekstslide

Nabespreking
Hoe is het gegaan?
Wat ging goed?
Wat vond je moeilijk?
Welke vragen heb je nog?

Slide 16 - Tekstslide

Je hele lichaam bestaat uit één soort cellen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Water met opgeloste stoffen
noem je
A
celmembraan
B
celplasma
C
celkern
D
celwand

Slide 18 - Quizvraag


Wat drijft er in het celplasma van een plantaardige cel
A
de celkern en bladgroenkorrels
B
alleen de celkern
C
alleen bladgroenkorrels
D
de celkern en bladgroenkorrels en de celwand

Slide 19 - Quizvraag

Welke onderdelen van
deze plantaardige cel komen
ook bij dierlijke cellen voor?
A
1, 2 en 5
B
1, 3 en 5
C
2, 3 en 6
D
2, 5 en 6

Slide 20 - Quizvraag

Doel: Cellen
  1. Je weet dat een organisme bestaat uit cellen.
  2. Je kunt de delen van dierlijke cellen benoemen met hun kenmerken.
  3. Je kunt de delen van plantaardige cellen benoemen met hun kenmerken.

Slide 21 - Tekstslide

Cellen
Alle organismen bestaan uit cellen.

Cellen zijn de bouwstenen 
van een organisme

Slide 22 - Tekstslide

Van cel tot organisme

Slide 23 - Tekstslide

Cellen
 Cellen zijn erg klein. Je kunt ze alleen zien onder een microscoop. 

Cellen zijn doorzichtig. 

Om ze goed te kunnen zien onder een microscoop, kunnen ze worden gekleurd.

Slide 24 - Tekstslide

Verschillende typen cellen
Verschillende vormen, 
dat heeft te maken 
met de functie.

Slide 25 - Tekstslide

het ontstaan van nieuwe cellen

Slide 26 - Tekstslide

Het verschil tussen plantaardige en dierlijke cellen

Slide 27 - Tekstslide

Cellen

Slide 28 - Tekstslide

Doel: Cellen
  1. Je weet dat een organisme bestaat uit cellen.
  2. Je kunt de delen van dierlijke cellen benoemen met hun kenmerken.
  3. Je kunt de delen van plantaardige cellen benoemen met hun kenmerken.

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Video

Slide 33 - Tekstslide