Gebruik verwijswoorden voor de rode woorden. Maak hele zinnen!
• Waar staat jouw fiets?
• Hoe heet jouw vriend?
• Waar liggen de boeken?
• Hoeveel kost de tv?
• Waar is de wc?
• Wat geef je Marie?
• Wat doe je met de kinderen gedaan?
• Ga je met jouw collega’s eten?
Klaar? verzin vragen voor elkaar!