SE2 (H5,6,7,11,12)

oefenvragen SE2
CE 2016 II
CE 2015 I

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

oefenvragen SE2
CE 2016 II
CE 2015 I

Slide 1 - Tekstslide

oefen SE

Print het CE 2016 tijdvak 2 en CE 2015 tijdvak 1. Dit heb je nodig om de bronnen de lezen die bij een aantal vragen zitten en niet in deze lesson-up dia's passen.

Slide 2 - Tekstslide

Lees de informatie bij '@Astro_andre'

Onderzoek aan eerdere ruimtereizigers heeft uitgewezen dat het hart soms wel 25% van zijn spiermassa verliest door een gebrek aan lichamelijke inspanning.
Van welk deel van het hart zal dan de meeste spiermassa verloren gaan?
A
linkerboezem
B
linkerkamer
C
rechterboezem
D
rechterkamer

Slide 3 - Quizvraag

Lees de informatie bij 'Lupine als vleesvervanger'
Lupinezaden bevatten evenals sojabonen veel organische stoffen (afbeelding 2).
Door welke stoffen zijn deze zaden zo geschikt voor het gebruik in vlees- vervangende voedingsmiddelen?
A
door essentiële aminozuren
B
door koolhydraten
C
door niet-essentiële vetzuren
D
door vezels

Slide 4 - Quizvraag

Lees de informatie bij 'Zwarte dood'
Vlooien bijten hun slachtoffers om bloed op te zuigen uit de haarvaten. In welke eigenschap verschillen haarvaten van aders en slagaders, waardoor haarvaten voor vlooien geschikter zijn om bloed uit op te zuigen?
A
De bloeddruk in haarvaten is lager dan die in aders en slagaders.
B
De stroomsnelheid van het bloed in haarvaten is lager dan die in aders en slagaders.
C
De wand van haarvaten is dunner dan die van aders en slagaders.
D
De zuurstofconcentratie in haarvaten is hoger dan die in aders en slagaders.

Slide 5 - Quizvraag

Lees de informatie bij 'Zwarte dood'
Sommige stoffen uit het opgezogen bloed worden in de darmen van de vlo enzymatisch verteerd zodat de vlo ze als bouwstof kan gebruiken. Vier stoffen of groepen van stoffen in het opgezogen bloed zijn: aminozuren, antistoffen, glucose en hemoglobine.
Welke van deze moeten verteerd worden zodat de vlo ze als bouwstof kan gebruiken?
A
aminozuren en glucose
B
aminozuren en hemoglobine
C
antistoffen en glucose
D
antistoffen en hemoglobine

Slide 6 - Quizvraag

Lees de informatie bij 'Zwarte dood'

De eerste dagen na besmetting is een patiënt rillerig en krijgt hij koorts. Is er een verband tussen de rillerigheid en de koorts van de patiënt? Zo ja, wat is dan het verband?
A
Nee, er is geen verband tussen deze twee symptomen.
B
Ja, doordat de normwaarde in het temperatuurcentrum hoger is afgesteld dan normaal, treden er rillingen op waardoor de lichaamstemperatuur wordt verhoogd.
C
Ja, doordat de normwaarde in het temperatuurcentrum lager is afgesteld dan normaal, treden er rillingen op waardoor de lichaamstemperatuur wordt verlaagd.

Slide 7 - Quizvraag

In tegenstelling tot in de middeleeuwen is tegenwoordig behandeling mogelijk als iemand met de pestbacterie besmet is.
Indien de infectie de bloedbaan bereikt, treedt bloedvergiftiging op. Als er in dat stadium niet snel met een behandeling wordt gestart, overlijdt de patiënt binnen enkele dagen doordat vitale organen worden aangetast.
− Verklaar waarom vaccinatie in dit geval geen zin heeft. (1p)
− Noteer een behandeling die in deze situatie wel geschikt is. (1p)

Slide 8 - Open vraag

Lees de informatie bij ' Verpleegkundige m/v gevraagd'

Verklaar aan de hand van afbeelding 1 waardoor er tijdens de behandeling ook pijn op de borst kan ontstaan.

Slide 9 - Open vraag

Lees de informatie bij ' Verpleegkundige m/v gevraagd'

Na deze behandeling vraagt de patiënt zich af of hij ook een kunstmatige pacemaker nodig heeft.
Leg uit waardoor bij mensen die een hartinfarct gehad hebben een kunstmatige pacemaker niet helpt om een eventueel volgend hartinfarct te voorkomen. Betrek in je antwoord de functie van een pacemaker.

Slide 10 - Open vraag

Lees de informatie bij 'Verpleegkundige m/v gevraagd'

In afbeelding 2 zijn een kransslagader en een kransader aangegeven met letters.
Op welke van de aangegeven plaatsen kan zich een plaque bevinden die bij een dreigend hartinfarct met dotteren wordt behandeld?
A
alleen op plaats P
B
alleen op plaats Q
C
dit kan zowel op plaats P als op plaats Q zijn

Slide 11 - Quizvraag

Lees de informatie bij 'Jurassic Park'

Als de Brachiosaurus zijn kop omhoog zou steken, zou een heel hoge bloeddruk nodig zijn om zijn hersenen van bloed te voorzien. Om zo’n hoge bloeddruk te handhaven zouden aanpassingen van het hart nodig zijn. Ga ervan uit dat het hart van een dinosaurus dezelfde bouw heeft als een zoogdierhart.
Welke van onderstaande aanpassingen is zeker nodig om deze hogere bloeddruk te creëren?
A
een grotere spiermassa van de linkerkamer
B
een grotere spiermassa van de rechterkamer
C
een groter volume in de linkerkamer
D
een groter volume in de rechterkamer

Slide 12 - Quizvraag

Lees de informatie bij ' Jurassic Park'
De giraf heeft al een bloeddruk nodig die twee maal zo hoog is als die van de mens om de hersenen van voldoende bloed te voorzien. Daarnaast zijn de halsslagaders bij de giraf erg elastisch en voorzien van kleppen.
Bij de mens en andere zoogdieren komen kleppen voornamelijk in aders voor en aan het begin van twee slagaders.
Noteer de namen van deze twee slagaders.

Slide 13 - Open vraag

Lees de informatie bij 'Epipen'

Allergische klachten zijn meestal met geneesmiddelen te verlichten. Dergelijke geneesmiddelen kunnen oraal als tablet worden ingenomen; andere worden lokaal op de huid, in de ogen of in de neus gebracht. Noteer twee factoren waartegen medicijnen in tabletten bestand moeten zijn om de maag te passeren zonder hun werking te verliezen.

Slide 14 - Open vraag

Lees de informatie bij 'Epipen'

Als iemand diabetes heeft, kan er een verandering van het bloedsuikergehalte optreden bij gebruik van de EpiPen®. Daarom moet het bloedsuikergehalte na gebruik van de EpiPen® gecontroleerd worden.
Welke verandering in het bloedsuikergehalte zal na het gebruik van de EpiPen® optreden?
Welke maatregel zou een diabetespatiënt daartegen kunnen nemen?

Slide 15 - Open vraag

Lees de informatie bij 'Het zwarte goud'

In welk van deze bloedvaten komt GT rechtstreeks na opname uit het voedsel het eerst voor?
En door welke van deze bloedvaten wordt GT dat door bacteriën is gevormd, afgevoerd?

Slide 16 - Open vraag

Lees de informatie bij 'Epipen'
Alleen echte dropverslaafden zullen op hun bloeddruk moeten letten. Er is onderzoek gedaan naar de gevolgen van overmatig snoepen van drop en geconcludeerd dat de consumptie tot 200 μg GZ per dag geen problemen oplevert. Dit komt overeen met ongeveer 100 g drop per dag. Aan mensen uit risicogroepen, zoals mensen met een hoge bloeddruk en een tragere werking van de darm, adviseren artsen minder drop te snoepen. Leg uit dat een tragere werking van de darm tot een verhoging van het GT-gehalte in het bloed leidt.

Slide 17 - Open vraag

Planten hebben twee typen vaten om stoffen door wortel, stengel en bladeren te vervoeren: hout- en bastvaten.

Welk van deze typen vaten boren bladluizen aan om aan energierijke stoffen te komen?
Zijn dit dan anorganische of organische stoffen?
A
bastvaten, om anorganische stoffen op te nemen
B
bastvaten, om organische stoffen op te nemen
C
houtvaten, om anorganische stoffen op te nemen
D
houtvaten, om organische stoffen op te nemen

Slide 18 - Quizvraag

Door een mutatie wordt een proto-oncogen geblokkeerd. Ontstaat door deze mutatie kanker?
A
ja
B
nee
C

Slide 19 - Quizvraag

In welk stadium van de vermeerderingscyclus van een virus kunnen natural killer cellen virussen bestrijden?

Slide 20 - Open vraag

Op de afbeelding zien we een voorbeeld van...
A
mechanische afweer
B
chemische afweer
C

Slide 21 - Quizvraag

Aan welk type cellen hechten de antistoffen bij iemand die een allergische reactie vertoont?

Slide 22 - Open vraag

Welke stof komt vrij bij iemand die allergische reactieverschijnselen vertoont?

Slide 23 - Open vraag

Hoe noemen we de stoffen die allergische reacties kunnen uitlokken?

Slide 24 - Open vraag

Welke cellen produceren antistoffen?
A
B-lymfocyten
B
Tc-lymfocyten
C
T-helperlymfocyten

Slide 25 - Quizvraag

Wat zijn de herkenningseiwitten?
A
antistoffen
B
antigenen
C

Slide 26 - Quizvraag

Welke behoort tot de niet-specifieke afweer?
A
T-helpercel
B
cytotoxische T cel
C
natural killercellen
D
plasmacellen

Slide 27 - Quizvraag