Present Simple 1
1 / 23
Lesduur is: 40 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Fill in the gap & Use Present Simple
Sara ........ (watch) the news. She thinks it's boring.
Sara ........ (watch) the news. She thinks it's boring.
A
doesn't watch
B
doesn't watches
C
don't watch
D
not watches
Slide 6 - Quizvraag
Welke zin staat in de Present Simple?
A
Lucy lives in London.
B
Lucy lived in London.
C
Lucy is Living in London.
D
Lucy has lived in London.
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Make the present simple - negative.
You (like) ___________ chocolate.
You (like) ___________ chocolate.
Slide 13 - Open vraag
Make the present simple - negative.
John .......... French. (speak)
John .......... French. (speak)
Slide 14 - Open vraag
Een ontkenning is een zin met ..... erin.
A
een vraagwoord zoals "wat"
B
het woordje "niet"
Slide 15 - Quizvraag
De SHIT-regel leert ons dat.....
A
Bij I ,you ,we , you, they komt er een -s achter het werkwoord.
B
Bij She, He en it komt er een -s achter het werkwoord.
Slide 16 - Quizvraag
Het Engelse woordje "not" staat altijd...?
A
Aan het begin van de zin.
B
Aan het einde van de zin.
C
Achter het eerste werkwoord in de zin.
D
Voor het eerste werkwoord in de zin.
Slide 17 - Quizvraag
Voor de present simple gebruik je in de regel...
A
de -ing vorm van het werkwoord
B
De stam van het werkwoord
Slide 18 - Quizvraag
Present simple
He ..... (to call)
He ..... (to call)
A
call
B
calls
Slide 19 - Quizvraag
Present simple
I never ....... (to wear) this dress to school.
I never ....... (to wear) this dress to school.
A
wear
B
wears
Slide 20 - Quizvraag
Present simple
They ...... (to visit) us every summer.
They ...... (to visit) us every summer.
A
visit
B
visits
