Nederlands, hfd 6, , WS uitdrukkingen 7 mei

Nederlands, 6 mei
In deze les:
Herhalen we wat we in de vorige les hebben geleerd;
leren we hoe we uitdrukkingen kunnen opzoeken.
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les

Nederlands, 6 mei
In deze les:
Herhalen we wat we in de vorige les hebben geleerd;
leren we hoe we uitdrukkingen kunnen opzoeken.

Slide 1 - Tekstslide


 Een woordenboek gebruiken

Slide 2 - Tekstslide

Hoe gebruik je een woordenboek?
                 De woorden staan op alfabetische volgorde.
ook binnen een letter in het woordenboek staan ze op alfabetische volgorde, kijk naar tweede, derde letter ect.
Je zoekt op:
Het hele werkwoord, aanschaffen in plaats van aangeschaft;
enkelvoud, advies in plaats van adviezen;
korte vorm van het woord, creatief in plaats van creatieve

Slide 3 - Tekstslide

wat te doen bij meerdere betekenissen?
              Je zoekt naar de betekenis die het beste in de zin past.
voorbeeld: "Als je tandvlees bloedt tijdens het poetsen, is het meestal 
                          ontstoken".
Je zoekt bij "ontsteken" en In
deze zin betekent ontstoken:
 rood worden en opzwellen
door besmetting met
ziekteverwekkende bacteriën
.

Slide 4 - Tekstslide

Wat vind je in een woordenboek:
                     Je vindt in een woordenboek:
  • wat een woord betekent;
  • hoe je het woord schrijft ;
  • of het een de- of het- woord is;
  • wat een uitdrukking betekent.

Slide 5 - Tekstslide

Uitdrukkingen opzoeken in het woordenboek. 
Kijk altijd bij het belangrijkste woord uit de zin en zoek die op in het woordenboek.   'Er zit een addertje onder het gras.'
Je zoekt bij ADDER = enkelvoud
de figuurlijke betekenis staat als tweede


Slide 6 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik

Slide 7 - Tekstslide

We gaan oefenen!
je krijgt op de volgende dia een aantal uitdrukkingen te zien. 
Bij welk woord zoek je deze op in het woordenboek? 
Maak de volgende oefening door de belangrijkste woorden op te zoeken in het woordenboek.
Koppel de uitdrukkingen en de betekenissen door ze bij elkaar te zetten.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Link

zelfstandig werken!
Je gaat maken van hoofstuk 6, woordenschat
de opdrachten 8 tm 12 B.

Daarna maak je de Quizvragen die hierna komen

Slide 10 - Tekstslide

Zet de volgende letters in alfabetische volgorde
A
VUW
B
UVW
C
UWV
D
WUV

Slide 11 - Quizvraag

Waar staan de woorden in alfabetische volgorde?
A
tijdschrift, boek, krant
B
boek, krant ,tijdschrift
C
boek, tijdschrift, krant
D
krant, boek, tijdschrift

Slide 12 - Quizvraag

Als ik iets opzoek in het woordenboek, gebruik ik de leesstrategie:
A
Verkennend lezen
B
Intensief lezen
C
Globaal lezen
D
Gericht lezen

Slide 13 - Quizvraag

Je wilt het woord spectaculair opzoeken. Op welke pagina vind je dat?
A
op de pagina met soep en stoel
B
op de pagina met spelen en suiker

Slide 14 - Quizvraag


Slide 15 - Open vraag