WRE 2TN - Grammatica Woordsoorten - Herhaling lj. 1

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Planning

Uitleg werkwoordspelling 

Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Cursus 5 - Grammatica WS
1. Lesdoelen
2. Planning komende periode
3. Herhaling leerjaar 1: wat weet je nog?
4. Zelfstandig aan het werk
5. Afronden

Slide 2 - Tekstslide

  • Je leert wat woordsoorten zijn;
  • Je hebt de theorie van leerjaar 1 herhaald;
  • Je hebt 10 minuten zelfstandig gewerkt.
Lesdoelen

Slide 3 - Tekstslide

Woordsoorten Basis

  • Werkwoord (lj. 1)
  • Lidwoord (lj. 1)
  • Zelfstandig naamwoord (lj. 1)
  • Bijvoeglijk naamwoord
  • Voegwoord
Woordsoorten Kader

  • Werkwoord (lj. 1)
  • Lidwoord (lj. 1)
  • Zelfstandig naamwoord (lj. 1)
  • Bijvoeglijk naamwoord (lj. 1)
  • Voorzetsel (lj. 1)
  • Voegwoord
  • Persoonlijk voornaamwoord
  • Bezittelijk voornaamwoord

Slide 4 - Tekstslide

Wat weet je nog van de woordsoorten in klas 1? Schrijf alles op wat je je nog kunt herinneren.

Slide 5 - Open vraag

Werkwoord
Een werkwoord wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt. Een werkwoord is een woordsoort. Sommige werkwoorden hebben een onbekende betekenis: hebben, kunnen, moeten, zijn

Slide 6 - Tekstslide

Werkwoord
Een werkwoord herken je aan het feit dat je 'm kunt vervoegen. Je maakt er dan verschillende werkwoordsvormen van.
wandel, wandelt, wandelen, wandelde, wandelden, wandelend, gewandeld.

Slide 7 - Tekstslide

Een zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier, plant of ding. Een ding kan van alles zijn. 

vrouw, vader, hond, goudvis, kamerplant, tabaksplant, fiets, pen, voetbal, telefoon, AirPods, school.

Slide 8 - Tekstslide

Een zelfstandig naamwoord
Je herkent een zelfstandig naamwoord (zn) aan drie dingen:
1. Je kunt een zn in het meervoud zetten (een fiets, twee fietsen).
2. Je kunt een zn verkleinen. (fiets - fietsje).
3. Je kunt er een lidwoord voor zetten (de fiets, een fiets). 

Slide 9 - Tekstslide

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in onderstaande zin?
Het dorp is afgezet omdat er een nieuwe
Netflix-serie wordt opgenomen.

A
is
B
dorp
C
serie
D
opgenomen

Slide 10 - Quizvraag

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in onderstaande zin?
Voor de wedstrijd drinkt Daan nog snel een biertje.

Slide 11 - Open vraag

Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Geeft extra info (details) over een zelfstandig naamwoord: de groene kat, het grote feest.
Zo herken je een bn:
  • Staat voor of acher het zn.
  • Heeft een korte vorm (groen) en een lange vorm (groene).
  • Trappen van vergelijking.

Slide 12 - Tekstslide

Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden in onderstaande zin?

Voor de moeilijke wedstrijd drinkt hij nog snel een alcoholvrij biertje.

Slide 13 - Open vraag

Voorzetsel
Een voorzetsel is een kort woord. Voorzetsels zijn woorden als aan, in, op, uit en voor. Ze vormen meestal het begin van een woordgroep: aan de muur, in de kast, op donderdag, uit gewoonte, voor jou, enz. Voorzetsel geven vaak een plaats, tijd of reden aan. 

Slide 14 - Tekstslide

Voorzetsel
Voorzetsels worden vaak in combinatie met een zelfstandig naamwoord gebruikt.
  • Je kunt een voorzetsel vaak voor een lidwoord + zelfstandig naamwoord zetten: Voor de pauze.
  • Een voorzetsel staat meestal aan het begin van een zinsdeel: Ik ga naar de sportschool.
zo herken je een 

Slide 15 - Tekstslide

Wat zijn de voorzetsels in de zin?

Ik ga met de auto naar mijn werk.

A
met
B
auto
C
naar
D
werk

Slide 16 - Quizvraag

Wat zijn de voorzetsels in onderstaande zin?

Mijn drie jaar oudere broer gaat iedere vrije zaterdag naar de sportschool in zijn nieuwe auto.

Slide 17 - Open vraag

Tijdens de vakantie is iedereen vast en zeker zeer vrolijk. 
Benoem de woordsoort 'vakantie'.
sleep het juiste zinsdeel naar het vak hiernaast
werkwoord (ww
zelfstandig naamwoord (zn)
bijvoeglijk naamwoord (bn)
voorzetsel (vz)
lidwoord (lw)

Slide 18 - Sleepvraag

Tijdens de vakantie is iedereen vast en zeker zeer vrolijk. 
Benoem de woordsoort 'is'.
sleep het juiste zinsdeel naar het vak hiernaast
werkwoord (ww
zelfstandig naamwoord (zn)
bijvoeglijk naamwoord (bn)
voorzetsel (vz)
lidwoord (lw)

Slide 19 - Sleepvraag

Noteer van de volgende twee zinnen de werkwoorden (WW), zelfstandig naamwoorden (ZN), bijvoeglijk naamwoorden (BN) en voorzetsels (VZ).
1. Mijn broertje slaapt op de leren bank.
WW =                                                         ZN = 
BN =                                                           VZ =
2. Ik heb op Nieuwjaarsdag een nieuwe fiets gekocht. 
WW =                                                       ZN =
BN =                                                          VZ =
Twee zinnen ontleden

Slide 20 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Wat:
Maak de herhaling van leerjaar 1 in de online methode.
Cursus 5 Grammatica -> §1 WS Herhaling leerjaar 1
Hoe:
Zelfstandig in de online methode.
Hulp:
De theorie uit deze LessonUp.
Tijd:
10 minuten.
Klaar:
Klaar? Oefen dan verder op:
 

ZELFSTANDIG WERKEN
timer
10:00
Klik hier om te oefenen met zelfstandige naamwoorden
Speel dit spel om extra te oefenen met alle woordsoorten uit leerjaar 1.
Oefenen met lidwoorden
Oefenen met werkwoorden

Slide 21 - Tekstslide