Wat is het verschil tussen een abstracte en een concrete markt?
Wat houdt marketing in?
Slide 3 - Tekstslide
Herhalen
Vorige week: waaruit bestaat de markt?
Deze week: hoe komt een prijs tot stand?
Slide 4 - Tekstslide
Aan het eind van deze les:
Kan ik uitleggen wat het begrip inkoopprijs inhoudt
Kan ik uitleggen wat het begrip verkoopprijs inhoudt
Kan ik uitleggen wat het begrip brutowinstopslag inhoudt
Kan ik uitleggen wat de begrippen afzet en omzet inhouden
Kan ik aan de hand van de verkoopprijs en de afzet de omzet berekenen.
Slide 5 - Tekstslide
Wat hebben we vorige week gezien?
Bedrag dat je als verkoper voor een product betaalt = inkoopprijs
Bedrag waarvoor de verkoper een product verkoopt = verkoopprijs
Bedrag dat de verkoper bij de inkoopprijs optelt bij het doorverkopen = brutowinstopslag!
Dit is meestal een percentage van de inkoopprijs!
Slide 6 - Tekstslide
Brutowinstopslag berekenen:
Jason verkoopt appels. Hij koopt de appels in voor €0,50 per stuk. Hij verkoopt ze voor €1,30. Wat is zijn brutowinstopslag?
Andree verkoopt merkpetten. Hij koopt deze petten in voor €12 per stuk. Hij berekent een brutowinstopslag van 45% van de inkoopprijs. Hoeveel bedraagt de brutowinstopslag?
Sasja verkoopt waterflessen. Zij koopt deze flessen in voor €4,50 per stuk. Ze berekent een brutowinstopslag van 55%. Wat wordt de verkoopprijs?
Slide 7 - Tekstslide
Opdracht!
Maak in tweetallen opdracht 28, 29, 30 en 31. Gebruik hierbij je rekenblad.
Daarna samen bespreken
Vraag? Steek je hand op
Eerder klaar? --> Ga verder met vraag 22 t/m 27
15 minuten de tijd
Go!
timer
15:00
Slide 8 - Tekstslide
Nabespreken
Opdracht 28, 29, 30 en 31
Slide 9 - Tekstslide
Pauze!
5 minuten
timer
5:00
Slide 10 - Tekstslide
Hoeveel verdien je?
Stel je voor:
Je verkoopt appels voor €1,50 per stuk. Je hebt 300 appels verkocht. Hoeveel heb je dan verdient?
Aantal verkochte producten = afzet
Het totale bedrag dat je als bedrijf verdient aan de verkoop = omzet!
Slide 11 - Tekstslide
Hoeveel verdien je?
In formule vorm:
Omzet = afzet x verkoopprijs
Oftewel: 300 x 1,50 = €450
Stel dat de appels €1 zijn om in te kopen. Wat is dan de winst?
300 x €1,50 = €450 omzet
300 x €1 = €300 inkoopkosten
Winst is dan €450-€300 = €150
Slide 12 - Tekstslide
Opdracht!
Maak in tweetallen opdracht 33, 34, 35 en 36. Gebruik hierbij je rekenblad.
Daarna samen nabespreken
Vraag? Steek je hand op
Eerder klaar? --> Ga verder met de andere vragen van 5.2
15 minuten de tijd
Go!
timer
15:00
Slide 13 - Tekstslide
Nabespreken
Opdracht 33, 34, 35 en 36
Slide 14 - Tekstslide
Enquête!
Hoe vinden jullie het hier in de les gaan?
Ga naar Teams, opdrachten
Klik op de enquête link
Vul hem individueel in (duurt 5-10 minuten)
Klaar? Ga verder met de opdrachten van paragraaf 2
Dankjewel!
Dankjewel!
Slide 15 - Tekstslide
Opdrachten van de week:
Alle opdrachten van 5.2
Voor volgende week: 5.1 t/m 5.2 af én nagekeken!
Slide 16 - Tekstslide
Wat hebben we vandaag geleerd?
Hand omhoog: Juist
Hand omlaag: onjuist
De inkoopprijs is het bedrag dat je als verkoper voor producten betaalt
De brutowinstopslag is hetzelfde bedrag als de verkoopprijs
De afzet is de het bedrag dat een bedrijf ontvangt door de verkoop van producten
Ik kan de omzet berekenen door de verkooprijs x de afzet te doen.