Spreekwoorden & Uitdrukkingen

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 1

Spreekwoorden & Uitdrukkingen

Wat zijn spreekwoorden?

Een spreekwoord is een korte zin waar een wijze les in staat.

Een wijze les betekent dat je er iets van kunt leren.

Een spreekwoord verandert nooit, maar blijft altijd hetzelfde.

Wat zijn uitdrukkingen?

Een uitdrukking bestaat uit een vast groepje woorden met een eigen betekenis.

Een uitdrukking is een stukje van een zin.

De mussen vallen het dak af.

Zal dat echt zijn of niet?

Er loopt een man op straat.

Is dat echt of niet?

Vlinders in je buik hebben.

Zal dat echt zijn of niet?

Van je familie moet je het hebben.

1. Een familielid bezorgt je soms nadeel, zonder dat je het verwacht.
2. Het is fijn om familie te hebben.
3. Vrienden zijn sneller dan familie.

De kat uit de boom kijken.

1. Niet meteen reageren, maar afwachten.
2. Wachten tot dat de kat weg is.
3. Naar de kat kijken, die in de boom zit.

Een gegeven paard niet in de bek kijken.

1. Dat je niet in de bek moeten kijken van een paard.
2. Dat je niet iets moet achter zoeken, wat je krijgt.
3. Als je cadeau krijgt mag je nooit klagen over wat je krijgt.

Als er een schaap over de dam is, volgen er meer.

1. Als een iemand iets nieuws probeert, durft de rest ook.
2. Schapen lopen op de dam.
3. Schapen lopen elkaar altijd achterna.

Vele handen maken licht werk.

1. Veel handen maakt het werk makkelijker, alleen het duurt langer.
2. Als je een klusje samen doet zal het moeilijker gaan.
3. Als je een klusje samen doet zal het makkelijker gaan.

Nu komt de aap uit de mouw.

1. De aap komt uit de mouw gekropen.
2. De waarheid wordt duidelijk, iemands ware bedoeling.
3. De waarheid blijft onduidelijk.

Iemand iets in de schoenen schuiven.

1. Iemand anders de schuld geven.
2. De schuld van iemand anders op je nemen.
3. Bij iemand iets in zijn schoen doen.

Een oogje in het zeil houden.

1. Iets in de gaten houden.
2. Een zeil in de gaten houden.
3. Een zeil willen kopen.

Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.

1. Als er geen toezicht is, gaan mensen zich netjes gedragen.
2. Zonder toezicht doen mensen waar ze zin in hebben.
3. Als de kat naar buiten is, komen de muizen te voorschijn en gaan ze dansen op tafel.

Oefening baart kunst.

1. Hoe vaker je iets doet, hoe beter je er in wordt.
2. Hoe vaker je iets doet, hoe slechter je er in wordt.
3. Dan maak je kunstwerken.

De appel valt niet ver van de boom.

1. Kinderen lijken vaak op hun ouders.
2. Kinderen lijken vaak niet op hun ouders.
3. Appels vallen nooit ver van de boom.

Je eigen vlees en bloed.

1. Bel de snel de dokter.
2. Iets lekkers te eten hebben.
3. Jouw eigen kind of kinderen.

Oud en wijs genoeg.

1. Je moet vroeg naar bed toe gaan.
2. Verstandig genoeg om jouw eigen beslissingen te nemen.
3. Hij is niet meer zo snel.

Jong geleerd, oud gedaan.

1. Jong zijn is heel erg leuk.
2. Je moet je best doen met alles.
3. Van iets wat je jong leert, heb je later veel plezier.