Les 2 - Ond/hoo/tekstdoelen + neologisme

ZRGVEPL419AK
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

ZRGVEPL419AK

Slide 1 - Tekstslide

Nederlands

1. Waar of niet waar & neologisme
2. Kennis ophalen:
- onderwerp en hoofdgedachte
- tekstdoelen

Slide 2 - Tekstslide

Oelewapper is een verbastering van olé guapa (‘hé schoonheid’), een uitroep van Spaanse soldaten richting een Nederlandse vrouw tijdens de Tachtigjarige Oorlog
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quizvraag

De kangoeroe is door een misverstand aan zijn naam gekomen. Een Engelse ontdekkingsreiziger die voor het eerst een kangoeroe zag, vroeg aan een inheemse bewoner: ‘Hoe heet dat dier?’ De man antwoordde ‘kangoeroe’, wat in zijn taal ‘Ik begrijp u niet’ betekende. De Engelsman vatte dat ten onrechte op als de naam van het dier.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quizvraag


Het woord nachtmerrie stamt af van paarden in buitengebieden die ’s nachts wild werden en hun baasjes daardoor een onrustige slaap bezorgden.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Nachtmerrie

‘Merrie’ in nachtmerrie heeft oorspronkelijk niets met paarden te maken. 
Het is een verbastering van mare, een oud woord voor ‘spook’ of ‘kwelgeest’. Naarmate het woord mare in onbruik raakte, kon het gemakkelijker vervangen worden door het bekendere woord merrie. Mogelijk heeft een oud volksgeloof over ’s nachts behekste paarden wel een rol gespeeld bij die klankverandering.

Slide 6 - Tekstslide


Het scheldwoord apelazarus is afkomstig van de bijbelse figuur Lazarus, een met zweren bedekte bedelaar.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Tongpunter

Slide 8 - Woordweb

Tongpunter
Woord waar je niet op kunt komen, maar dat als het ware op het puntje van je tong ligt

Slide 9 - Tekstslide

Sprinkhaaneffect

Slide 10 - Woordweb

Sprinkhaaneffect
Verschijnsel dat mensen een op dat moment trendy horecagelegenheid korte tijd heel vaak bezoeken en die vervolgens links laten liggen als de nieuwigheid eraf is.

Slide 11 - Tekstslide

Kamelenweek

Slide 12 - Woordweb

Kamelenweek
Werkweek waarin mensen vooral op dinsdagen en donderdagen (op kantoor) werken, wat voor veel drukte op de weg en op de werkplek zorgt, waarbij die twee drukke dagen worden voorgesteld als kamelenbulten.

Slide 13 - Tekstslide

Tolyamorie

Slide 14 - Woordweb

Tolyamorie
Verschijnsel dat iemand in een relatie – vaak stilzwijgend en niet van harte – tolereert dat de partner er ook iemand anders op nahoudt

Slide 15 - Tekstslide

Welk woord zie jij jezelf wel gebruiken nu je weet wat het betekent?
A
Tongpunter
B
Sprinkhaaneffect
C
Kamelenweek
D
Tolyamorie

Slide 16 - Quizvraag

Waarom heeft een schrijver een tekstdoel?


  • De schrijver van een tekst wil bij 
    de lezer iets bereiken.


Slide 17 - Tekstslide

Welke tekstdoelen ken je?

Slide 18 - Tekstslide

Tekstdoel?
A
informeren
B
instrueren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 19 - Quizvraag

Tekstdoel?
A
instrueren
B
amuseren
C
overtuigen
D
informeren

Slide 20 - Quizvraag

Elke tekst heeft een tekstdoel.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Een schoolboek hoort bij het tekstdoel:
A
Amuseren
B
Informeren
C
Activeren

Slide 22 - Quizvraag

Een advertentie hoort bij het tekstdoel:
A
Activeren
B
Amuseren
C
Informeren

Slide 23 - Quizvraag

Weet je het nog?
inleiding, kern, slot, tussenkopje, deelonderwerp

Slide 24 - Tekstslide

Hoe introduceer je het onderwerp in de inleiding?
A
met een anekdote
B
met een voorbeeld
C
met veel informatie
D
met een bijzondere situatie

Slide 25 - Quizvraag

Wat is een tussenkopje?
A
Een alinea
B
Een titel van een alinea
C
De titel
D
De bron

Slide 26 - Quizvraag

Wat is een deelonderwerp?
A
Een onderwerp van een tekst
B
De titel
C
Een onderwerp van een alinea
D
De schrijver van een tekst

Slide 27 - Quizvraag

Wat kun je NIET vinden in het slot?
A
een samenvatting
B
een anekdote
C
een conclusie
D
dat je naar de toekomst kijkt

Slide 28 - Quizvraag

Hoofdgedachte
& onderwerp

Slide 29 - Tekstslide

Wat is de juiste vorm van het onderwerp?
A
Een volledige zin
B
Eén of een paar woorden
C
Een werkwoord
D
Slechts één woord

Slide 30 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van de hoofdgedachte?
A
Een volledige zin
B
Eén of een paar woorden
C
Een werkwoord
D
Slechts één woord

Slide 31 - Quizvraag

Waar zoek je in een tekst de hoofdgedachte?
A
Titel
B
Inleiding
C
Kern
D
Slot

Slide 32 - Quizvraag

Stappenplan hoofdgedachte

Slide 33 - Tekstslide

Alles op een rijtje:

Slide 34 - Tekstslide

Huiswerk Nederlands

Ga naar: Taal Integraal (Motile), 3F, lezen

 * Onderwerp en hoofdgedachte
           - Theorie en verwerkingsopdrachten

* Tekstsoort en tekstdoel
          - Theorie en verwerkingsopdrachten

Slide 35 - Tekstslide

Oriëntatie gezondheidzorg
- Iedereen licenties?
- Nakijken opdrachten vorige week
- Uitleg deel 2 : Doelgroepen
- Opdracht Rollen en disciplines in de gezondheidszorg

Slide 36 - Tekstslide

Waarom valt maatschappelijke dienstverlening onder de gezondheidszorg?

  • Maatschappelijk werkers helpen mensen om weer actief aan de samenleving deel te nemen. 

Slide 37 - Tekstslide

Met welk soort vragen/klachten kunnen mensen in aanmerking komen voor maatschappelijke dienstverlening?

  • Daklozen, verslaafden, mensen in de schuldsanering.


Slide 38 - Tekstslide

Welke beroepen vallen er onder de maatschappelijke dienstverlening?

  • Jeugdbeschermer, Pedagogisch medewerker, Bewindvoerder, Welzijnswerker

Slide 39 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een verpleeghuis en een verzorgingstehuis?

  • Verpleeghuis: intensieve zorg of zware medische behandelingen.
  • Verzorgingstehuis: uitgebreide zorg, ondersteuning, woonomgeving (kunnen niet meer thuis wonen).

Slide 40 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen 
een verzorgende en verpleegkundige?

Slide 41 - Tekstslide

Verzorgende
  • Dagelijkse basiszorg (wassen en aankleden)
  • Ondersteuning dagelijkse handelingen (serveren ontbijt,                     bezoek aan het toilet
  • Signalerende functie
  • Mbo niveau 3

Slide 42 - Tekstslide

Verpleegkundige
  • Een bredere rol, naast geven basiszorg
  • Ook zelfstandig verpleegtechnische handelingen uitvoeren zoals prikken, wonden verzorgen, katheter verwisselen, zuurstof aanreiken, bloedsuiker bepalen.
  • Coördineren van zorg
  • Mbo 4

Slide 43 - Tekstslide

Verschillen
  • Meer verantwoordelijkheden
  • Werkomgeving
  • Verpleegkundigen hebben te maken met situaties die snel veranderen, waardoor het werk complexer is. 

Slide 44 - Tekstslide

Maken:

  • Expertcollege
  • Oriëntatie op de gezondheidszorg
  • Tegel: "Doelgroepen in relatie tot de gezondheidszorg"
  • Tegel: "Rollen en disciplines in de gezondheidszorg"

Slide 45 - Tekstslide

Daarna:

  • Certificaten uploaden in CumLaude 
  • naar: 423AK/AH leerjaar 1 Verpleegkundige lesopdrachten
  • naar: Oriëntatie gezondheidszorg
  • Certificaat 1 = "Doelgroepen in relatie tot de gezondheidszorg"
  • Certificaat 2 = "Rollen en disciplines in de gezondheidszorg"

Slide 46 - Tekstslide