Blok 4 (grammatica) hoofd- en bijzin 3G

Basisgrammatica blz 88/98

Herhaling zinsdelen
Nieuwe lesstof: enkelvoudige of samengestelde zin
hoofd- en bijzin

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Basisgrammatica blz 88/98

Herhaling zinsdelen
Nieuwe lesstof: enkelvoudige of samengestelde zin
hoofd- en bijzin

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we leren vandaag?
 
  • Herhaling
  • Hoe vind je de persoonsvorm?
  • Hoe vind je het onderwerp?
  • Hoofd- en bijzinnen



Slide 2 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een enkelvoudige- en samengestelde zin?

Slide 3 - Open vraag

Slide 4 - Video

Soorten zinnen
Enkelvoudige zinnen hebben 1 persoonsvorm

Samengestelde zinnen hebben meerdere persoonsvormen. Een samengestelde zin bestaat eigenlijk uit verschillende losse zinnen die een geheel vormen.

Slide 5 - Tekstslide

Samengestelde zin
Meerdere persoonsvormen

enkelvoudige zin + enkelvoudige zin
                1 pv             +             1 pv

Hoofdzin + hoofdzin
Hoofdzin + bijzin(nen)
Bijzin + hoofdzin

Slide 6 - Tekstslide

Enkelvoudig of samengesteld?
Onderstreep de persoonsvormen:
  • 1 persoonsvorm? Enkelvoudige zin 
  • Meerdere persoonsvormen? Samengestelde zin 

Voorbeelden:
Ik heb mijn huiswerk gemaakt. (enkelvoudig)
Mijn moeder zegt dat ik een koekje mag. (samengesteld)
Ik fiets eerst naar school en ik loop daarna naar huis. (samengesteld)

Slide 7 - Tekstslide

Hoofdzin of bijzin?
Hoe herken je een hoofdzin?
De persoonsvorm en het onderwerp staan naast elkaar en er kan NIETS tussen.

Hoe herken je een bijzin?
De persoonsvorm en het onderwerp staan niet naast elkaar of er kan een woord(groep) tussen.

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeelden
Mijn moeder zegt dat ik een koekje mag.
Mijn moeder (niet) zegt – kan niet>  dus hoofdzin
ik een koekje mag – staat iets tussen dus bijzin
 
Ik fiets eerst naar school en ik loop daarna naar huis.
Ik (niet) fiets – kan niet dus hoofdzin
Ik (niet) loop – kan niet dus hoofdzin

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeelden

De Zwarte Cross was helemaal uitverkocht en de beveiliging liet niemand meer toe.

Jullie krijgen het laatste voorbeeld, omdat jullie nu zelf aan de slag gaan.

Slide 10 - Tekstslide

Wat is hoofdzin, wat bijzin?

Het is ongelooflijk, maar zij heeft dat echt tegen mij gezegd.
A
BZ + HZ
B
HZ + HZ
C
HZ + BZ
D
BZ + BZ

Slide 11 - Quizvraag

Hoofdzin of bijzin?

De leraar klapte in zijn handen toen het tijd was om te beginnen.
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 12 - Quizvraag

Wat is hoofdzin, wat bijzin?

Hij zei dat hij vanmiddag ging tennissen.
A
BZ + HZ
B
HZ + HZ
C
HZ + BZ
D
BZ + BZ

Slide 13 - Quizvraag

Voegwoorden
  • Voegwoorden zijn een soort cement.
  • Je kunt met voegwoorden zinnen aan elkaar plakken.

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeldzin 
Voordat we naar het concert van Het Goede Doel gaan, willen we eerst naar de pizzaria.

  • We willen eerst naar de pizzeria, voordat we naar het concert van Het Goede Doel gaan.

Voor 'en/of'  staat NOOIT een komma

Slide 15 - Tekstslide

Nevenschikkend voegwoord
Hoofdzin + Hoofdzin

en, want, maar, of

Voorbeeld:
Ik wil heel graag naar die nieuwe film, maar ik ben nog geen zestien.

Slide 16 - Tekstslide

Onderschikkend voegwoord
Het verbindt een hoofdzin en bijzin.

of - kan zowel neven- als onderschikkend
als, dan, hoewel, tenzij, terwijl, toen
voegwoorden met 'dat': doordat, omdat etc.

Voorbeeld:
Je moet je om acht uur melden, als je drie keer te laat komt.

Slide 17 - Tekstslide

Ik zou graag extra instructie willen en de opdrachten samen willen maken.
A
Ja
B
Nee

Slide 18 - Quizvraag

Wat ga je doen?
Grammatica - blok 4
Opdracht: 1, 4, 6, 7 en 8
Zelfstandig
In stilte
Oortjes toegestaan
Vragen? Steek je vinger op
Klaar? Verdiepende opdracht: 9 en 10

Slide 19 - Tekstslide