les2

Pak je boek, je schrift, je rekenmachine en een pen/potlood
kauwgom in de prullenbak

mobiel in de telefoontas
ik loop langs en controleer het gemaakte huiswerk
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Pak je boek, je schrift, je rekenmachine en een pen/potlood
kauwgom in de prullenbak

mobiel in de telefoontas
ik loop langs en controleer het gemaakte huiswerk

Slide 1 - Tekstslide

  • je gaat  6 minuten in sti
Deze les?
  • we blikken terug op de vorige les
  • we kijken het huiswerk na
  • uitleg paragraaf §3.2
  • aan het huiswerk
Vragen (aan mij) mogen altijd gesteld worden

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen §3.1
  • Ik weet directe ruil is
  • Ik weet wat indirecte ruil is
  • Ik ken de drie geldfuncties
  • Ik weet wat chartaal geld is
  • Ik weet wat giraal geld is
  • Ik weet wat rekening courant is
  • Ik ken drie vormen van elektronisch betalen
  • Ik weet wat een debetsaldo is
  • Ik weet wat een creditsaldo is
  • Ik kan een nieuw banksaldo uitrekenen

Slide 3 - Tekstslide

commerciële beïnvloeding
Opdrachten
1 Days gone ps4 ruilen tegen headset = directe ruil (geen geld)
2 Chartaal geld: geld in de vorm van bankbiljetten en munten = A
3 iDeal hoort bij elektronisch betalen
4 Je hebt € 157,50 op de bank, je betaalt € 34,95 en € 2,40 
   en krijgt € 65,- loon 
   Het nieuwe saldo is 157,50-34,95-2,40+65 = € 185,15
5 Kopen = ruilfunctie, bewaren = spaarfunctie, 
   vergelijken prijzen = rekenfunctie
6 Risico thuis geld bewaren: vergeten dat je het hebt of diefstal 
   plus je krijgt geen rente en bij brand ben je het kwijt, misschien
   geef je het zo ook makkelijker uit....

Slide 4 - Tekstslide

commerciële beïnvloeding
vervolg opdrachten
7 Rente is 0,25% van € 1.700,- = 1700/100 x0,25 = € 4,25
8 rente is € 2,24 en het spaarbedrag is € 1.120,- 
   om de rente in procenten te bereken doe je: deel/geheel x 100
   dat is hier 2,24/1120 x 100 = 0,2%
   Je hebt dus een spaarrekening bij Knab.
9 De rente van een lening is hoger dan de rente op een
   spaarrekening
   De bank wil wel geld verdienen!
   Antwoord B

Slide 5 - Tekstslide

commerciële beïnvloeding
vervolg opdrachten
10a Bij een lening van € 5.000,- is het maandbedrag € 97,50 en de termijn 60 maanden. In totaal moet je dus 60x97,50 = 
€ 5.850,- terugbetalen aan de bank.
10b Bij een lening van € 10.000,- is het maandbedrag € 189,- en de termijn 60 maanden. In totaal moet je dus 60x189 = 
€ 11.340,- terugbetalen aan de bank.
De rente is dus 11340-10000 = € 1.340,- 
11a Je betaalt 73x10 = € 730,- de laptop koste € 500,- 
Je betaalt dus € 230,- aan rente.  
11b Hoeveel procent is 230 van 500 is de vraag 
230/500 x 100 = 46%

(deel/geheel x 100)

Slide 6 - Tekstslide

Theorie Geld in de vorm van munten en bankbiljetten 
noem je chartaal geld. Het geld op je bankrekening is 
giraal geld. Hiermee kun je elektronisch betalen. Op je bankapp kun je het saldo op je bankrekening zien. Bij kopen 
is het indirecte ruil. Met ruilen goederen voor goederen is het directe ruil. Bij kopen gebruik je geld als ruilmiddel. Dat is een van de drie geldfuncties. Geld kun je ook gebruiken als rekenmiddel of als spaarmiddel. Geld dat je overhoudt, kun je sparen. Als je het op een spaarrekening zet, ontvang je rente. Als je geld tekort komt kun je dat lenen van iemand anders of van de bank. Je moet dat wel binnen een bepaalde tijd aflossen. Als vergoeding betaal je rente. Het vaste bedrag dat je maandelijks bij een lening betaalt, is de maandtermijn.


Slide 7 - Tekstslide

1
Eigen antwoord hoe jij je aankopen betaalt.
Contant? Pinnen? Online via iDeal? Creditcard?

2
Je vader helpt: directe ruil
Bilal krijgt betaalt: indirecte ruil
Betaling met bitcoins: directe ruil

Slide 8 - Tekstslide

3a
Wat als je maar een klein beetje graan wilt ruilen?
Wat doet de ander dan met de rest van het zwijn...
Of niemand wil tegen zwijn ruilen...
3b
Als de prijzen constant stijgen willen de mensen het liefste weer gebruik maken van directe ruil, dus goederen voor goederen. 
Morgen kun je immers minder met je geld kopen als vandaag....

Slide 9 - Tekstslide

4
Zilvervloot sparen: spaarfunctie
Restaurant: ruilfunctie
Korting: rekenfunctie

5
Eigen antwoord. Verdien jij geld?
Is dit meer of minder als een leeftijdsgenoot?
Als je het vergelijkt gaat het over de rekenfunctie!

Slide 10 - Tekstslide

Als je je verjaardagsgeld stort:
Je chartale geld neemt af en 
je girale geld neemt toe.

Slide 11 - Tekstslide

7
Reden die een winkelier kan hebben:
  • lastig om wisselgeld te hebben
  • bang voor overval
  • in verband met hygiëne geen contant geld
  • minder tijd kwijt met tellen
  • hoge kosten bij bank voor storten en halen

Slide 12 - Tekstslide

8a
Min 10.000 dus 361.870 betaalautomaten.
8b
(371870-361870)/361870 x100 = 2,8%

9  
Betalen met iDeal kan via je bank-app of internetbankieren

Slide 13 - Tekstslide

10a
Voordeel: geen pincode onthouden, geen pas mee, gaat sneller.
Nadeel: je geeft misschien ongemerkt teveel geld uit, een ander kan jouw pasje misbruiken, pincode?
10b
Als je geen goed zicht hebt op je banksaldo 
dan kun je beter contant geld gebruiken.
Met een vast bedrag in je portemonnee zie
je hoe snel het opgaat.

Slide 14 - Tekstslide

11a
iDeal         42.920.000.000/524.000.000 =  € 81,91
Creditcard 7.050.000.000/95.000.000     =  € 74,21 
Afterpay    450.000.000/6.250.000         =  € 72,-      
11b
De afrekening is aan het einde van de maand (dan heb je wellicht weer loon ontvangen) en anders moet je het in termijn terugbetalen (betaal je wel extra rente). 
De creditmaatschappij schiet het bedrag dus voor.

Slide 15 - Tekstslide

12
Creditsaldo: tegoed, plussaldo, positief saldo
Debetsaldo: rood staan, negatief saldo, in de min, tekort
13
Het tegoed was 124,50
Daar gaat vanaf 10+476+62
En daar komt bij 34,75
Het nieuwe saldo is € 388,75 dit is een negatief saldo (debetsaldo).

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

§3.2 Waarvoor zou je sparen?

Spaarmotieven:
  • doel                               iets duurs willen kopen


  • voorzorg                        geld achter de hand


  • voor de rente                 extra inkomsten

Slide 18 - Tekstslide

Rente 
Enkelvoudige rente
Bij enkelvoudige rente
krijg je altijd rente over
hetzelfde vaste bedrag
van je spaarrekening.

Slide 19 - Tekstslide

Spaarsaldo na n jaar = (1+p)n x beginsaldo
enkelvoudige rente              samengestelde rente

Slide 20 - Tekstslide

enkelvoudige rente              samengestelde rente
Spaarsaldo na n jaar = (1+p)n x beginsaldo

Slide 21 - Tekstslide

Spaarrekening
Spaardeposito
Vaste rente
Variabele rente
Rente over rente
Geld staat vast
Enkelvoudige rente
Samengestelde rente

Slide 22 - Sleepvraag

Zijn de volgende beweringen juist of onjuist?
Juist
Onjuist
Inflatie is aantrekkelijk voor spaarders
Met enkelvoudige verdien ik over de loop van de jaren meer.
Samengestelde rente krijg ik nooit op een internetspaarrekening

Slide 23 - Sleepvraag

Maak in stilte
EN zelfstandig
de opdrachten 2 t/m 13 
van pagina 74 t/m 77

 Ben je klaar: 
neem alvast de theorie door van §3.3


timer
8:00

Slide 24 - Tekstslide

1
Eigen antwoord waar jij spaart. 
Bijvoorbeeld bij de ABN, ASN, ING, Rabo, Regio, SNS, Triodos. Rente kun je vinden op internet of in je bank-app. Waarom je spaart: eigen antwoord.

2
De persoon spaart in ieder geval niet 
voor de rente! Thuis in je spaarpot
ontvang je die niet. 

Slide 25 - Tekstslide

3a  Een buffer hebben = iets achter de hand willen hebben, dus sparen uit voorzorg.
3b  Een gezin met kinderen heeft meer kosten, er moet vaker iets vervangen worden. Vandaar een grotere buffer.
3c  Onvoldoende spaargeld 40% = 3,2 miljoen
Voldoende spaargeld 60% = 
3,2/40 x 60 = 4,8 miljoen huishoudens.

Slide 26 - Tekstslide

4  Met een lage rente of geen rente zetten mensen toch hun geld op de bank: 
  • veiliger als thuis (brand of diefstal)
  • verleiding om het uit te geven is kleiner
  • lage rente levert wel iets op, thuis niets
5  alleen de laatste is juist.
Vaste rente verandert niet; dus geen bericht van de bank hierover.
Bij spaardeposito krijg je vaste rente; als de rente stijgt kun je beter nog even wachten met vastzetten.

Slide 27 - Tekstslide

6a
Minder bekende geven hogere rente om meer klanten te lokken/krijgen
6b 
Lease plan bank: 0,25% rente na 5 jaar is
(7500 x 0,25 x 5) / 100 = € 93,75
Spaardeposito: 1,05% bij 5 jaar is
(7500 x 1,05 x 5)/100 = € 393,75
Het verschil is dus 393,75-93,75 =€ 300,-
Dit is per jaar 300/5 = € 60,- 
of
verschil in rente is 0,8% 7500x0,8 /100 = ook het juiste antwoord

Slide 28 - Tekstslide

7
Spaarbedrag
Rente %
Rente na 1 jaar
Rente na 
€ 950,-
0,6
€ 5,70
4 jaar
€ 22,80
€ 2.200,-
1,1
€ 24,20
1 maand
€ 2,02
€ 6.880,-
0,25
€ 17,20
7 maanden
10,03
(950x0,6)/100
(2200x1,1)/100
(6880x0,25)/100
(950x0,6x4)/100
(2200x1,1)/1200
(6880x0,25x7)/1200

Slide 29 - Tekstslide

8a
Het rentebedrag over het derder jaar is (1476,25x0,9)/100 = € 13,29
8b
Spaartegoed na 3 jaar is 1476,25+13,29 = € 1.489,51

9  Na drie jaar staat op de rekening:(1,007)3x15800 = € 16.134,12
(15800x0,7)/100 = € 110,60 (rente 1e jaar)
15800+110,60 = € 15.910,60 (saldo na 1 jaar)
(15910,6x0,7)/100 = € 111,37 (rente 2e jaar)
15910,6+111,37 = € 16.021,97 (saldo na 2 jaar)
(16021,97x0,7)/100 = € 112,15 (rente 3e jaar)
16021,97+112,15 = € 16.134,12 (saldo na 3 jaar)
15800 x 1,007 x 1,007 x 1,007 =  € 16.134,12

Slide 30 - Tekstslide

10a
1200 x 1,005 x 1,005 =  € 1.206,- (saldo na 2 jaar)

of met de formule
(1,05)2 x 1200

Slide 31 - Tekstslide

11a
Spaartegoed na 3 jaar: 8120 x 1,004 x 1,004 x 1,004 = € 8.217,83
of (1,004)3 x 8217,83      
11b
Totaal aan rente ontvangen: 8217,83-8120 = € 97,83
12
Rente = 0,5% en de inflatie is 0,3%, per saldo:
De koopkracht van de spaargeld neemt toe met 0,2%

Slide 32 - Tekstslide

13a
Koopkracht van je spaargeld neemt af als de inflatie hoger is als de rente: jaar 2013, 2017, 2018 en 2019.
13b
Koopkracht stijgt als de rente hoger is als de inflatie.
De koopkracht steeg het meest in 2015

Slide 33 - Tekstslide

LEER              EN

                     §3.2

Slide 34 - Tekstslide

Leerdoelen §3.2
  • Ik weet sparen is
  • Ik ken de drie spaarfuncties
  • Ik weet wat variabele rente is
  • Ik weet wat vaste rente is
  • Ik weet wat een spaardeposito is
  • Ik kan rekenen met enkelvoudige rente
  • Ik kan rekenen met samengestelde rente
  • Ik weet wanneer de koopkracht stijgt als de rente en inflatie gegeven zijn
LEER              EN

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide