les3

Pak je boek, je schrift, je rekenmachine en een pen/potlood
kauwgom in de prullenbak

mobiel in de telefoontas
ik loop langs en controleer het gemaakte huiswerk
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Pak je boek, je schrift, je rekenmachine en een pen/potlood
kauwgom in de prullenbak

mobiel in de telefoontas
ik loop langs en controleer het gemaakte huiswerk

Slide 1 - Tekstslide

  • je gaat  6 minuten in sti
Deze les?
  • we blikken terug op de vorige les
  • we kijken het huiswerk na
  • uitleg paragraaf §3.3
  • aan het huiswerk
Vragen (aan mij) mogen altijd gesteld worden

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen §3.2
  • Ik weet sparen is
  • Ik ken de drie spaarfuncties
  • Ik weet wat variabele rente is
  • Ik weet wat vaste rente is
  • Ik weet wat een spaardeposito is
  • Ik kan rekenen met enkelvoudige rente
  • Ik kan rekenen met samengestelde rente
  • Ik weet wanneer de koopkracht stijgt als de rente en inflatie gegeven zijn
LEER              EN

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen §3.1
  • Ik weet directe ruil is
  • Ik weet wat indirecte ruil is
  • Ik ken de drie geldfuncties
  • Ik weet wat chartaal geld is
  • Ik weet wat giraal geld is
  • Ik weet wat rekening courant is
  • Ik ken drie vormen van elektronisch betalen
  • Ik weet wat een debetsaldo is
  • Ik weet wat een creditsaldo is
  • Ik kan een nieuw banksaldo uitrekenen
LEER              EN

Slide 4 - Tekstslide

1
Eigen antwoord waar jij spaart. 
Bijvoorbeeld bij de ABN, ASN, ING, Rabo, Regio, SNS, Triodos. Rente kun je vinden op internet of in je bank-app. Waarom je spaart: eigen antwoord.

2
De persoon spaart in ieder geval niet 
voor de rente! Thuis in je spaarpot
ontvang je die niet. 

Slide 5 - Tekstslide

3a  Een buffer hebben = iets achter de hand willen hebben, dus sparen uit voorzorg.
3b  Een gezin met kinderen heeft meer kosten, er moet vaker iets vervangen worden. Vandaar een grotere buffer.
3c  Onvoldoende spaargeld 40% = 3,2 miljoen
Voldoende spaargeld 60% = 
3,2/40 x 60 = 4,8 miljoen huishoudens.

Slide 6 - Tekstslide

4  Met een lage rente of geen rente zetten mensen toch hun geld op de bank: 
  • veiliger als thuis (brand of diefstal)
  • verleiding om het uit te geven is kleiner
  • lage rente levert wel iets op, thuis niets
5  alleen de laatste is juist.
Vaste rente verandert niet; dus geen bericht van de bank hierover.
Bij spaardeposito krijg je vaste rente; als de rente stijgt kun je beter nog even wachten met vastzetten.

Slide 7 - Tekstslide

6a
Minder bekende geven hogere rente om meer klanten te lokken/krijgen
6b 
Lease plan bank: 0,25% rente na 5 jaar is
(7500 x 0,25 x 5) / 100 = € 93,75
Spaardeposito: 1,05% bij 5 jaar is
(7500 x 1,05 x 5)/100 = € 393,75
Het verschil is dus 393,75-93,75 =€ 300,-
Dit is per jaar 300/5 = € 60,- 
of
verschil in rente is 0,8% 7500x0,8 /100 = ook het juiste antwoord

Slide 8 - Tekstslide

7
Spaarbedrag
Rente %
Rente na 1 jaar
Rente na 
€ 950,-
0,6
€ 5,70
4 jaar
€ 22,80
€ 2.200,-
1,1
€ 24,20
1 maand
€ 2,02
€ 6.880,-
0,25
€ 17,20
7 maanden
10,03
(950x0,6)/100
(2200x1,1)/100
(6880x0,25)/100
(950x0,6x4)/100
(2200x1,1)/1200
(6880x0,25x7)/1200

Slide 9 - Tekstslide

8a
Het rentebedrag over het derder jaar is (1476,25x0,9)/100 = € 13,29
8b
Spaartegoed na 3 jaar is 1476,25+13,29 = € 1.489,51

9  Na drie jaar staat op de rekening:(1,007)3x15800 = € 16.134,12
(15800x0,7)/100 = € 110,60 (rente 1e jaar)
15800+110,60 = € 15.910,60 (saldo na 1 jaar)
(15910,6x0,7)/100 = € 111,37 (rente 2e jaar)
15910,6+111,37 = € 16.021,97 (saldo na 2 jaar)
(16021,97x0,7)/100 = € 112,15 (rente 3e jaar)
16021,97+112,15 = € 16.134,12 (saldo na 3 jaar)
15800 x 1,007 x 1,007 x 1,007 =  € 16.134,12

Slide 10 - Tekstslide

10a
1200 x 1,005 x 1,005 =  € 1.206,- (saldo na 2 jaar)

of met de formule
(1,05)2 x 1200

Slide 11 - Tekstslide

11a
Spaartegoed na 3 jaar: 8120 x 1,004 x 1,004 x 1,004 = € 8.217,83
of (1,004)3 x 8217,83      
11b
Totaal aan rente ontvangen: 8217,83-8120 = € 97,83
12
Rente = 0,5% en de inflatie is 0,3%, per saldo:
De koopkracht van de spaargeld neemt toe met 0,2%

Slide 12 - Tekstslide

13a
Koopkracht van je spaargeld neemt af als de inflatie hoger is als de rente: jaar 2013, 2017, 2018 en 2019.
13b
Koopkracht stijgt als de rente hoger is als de inflatie.
De koopkracht steeg het meest in 2015

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

§3.3 Geld lenen kost geld!

Leenmotieven:
  • tijdelijk geldtekort
  • dure aankoop
  • dringend geld nodig
  • aankoop woning
Geleende bedrag noemen we krediet. Alles wat je méér terugbetaald zijn de kredietkosten (rente en andere kosten). Maandelijks los je af en betaal je rente dit heet het maandbedrag of de maandtermijn.

Slide 15 - Tekstslide

Gevraagd: hoeveel betalen ze totaal?           en            Wat zijn de kredietkosten?
kredietkosten = termijnbedrag x aantal termijnen - krediet
Lening € 15.000,- terugbetalen 60 x € 290,-

Slide 16 - Tekstslide

Soorten consumptief krediet

Slide 17 - Tekstslide

Soorten consumptief krediet

Slide 18 - Tekstslide

Hypotheek Lening
Persoonlijke lening
Kopen op afbetaling
Doorlopend Krediet
Een lening met een huis als onderpand
Bestemd voor consumptieve uitgaven. Terugbetaald in maandelijkse termijn. 
Bij een winkel de koop achteraf in termijnen terug betalen
Tot een bepaald afgesproken maximum bedrag lenen

Slide 19 - Sleepvraag

Maak in stilte
EN zelfstandig
de opdrachten 1 t/m 13 
van pagina 78 t/m 81

 Ben je klaar: 
neem alvast de theorie door van §3.4


timer
10:00

Slide 20 - Tekstslide

1  Als mensen geld lenen kunnen ze in financiële problemen komen. De overheid wil dat voorkomen door hiervoor te waarschuwen.

2
a) sparen duurt te lang: dure aankoop
b) rood staan: tijdelijk geldtekort
c) dingen kapot: onverwacht dringend geld nodig

Slide 21 - Tekstslide

3a
De een heeft zin in een andere auto al doet de oude het nog prima. Om er nu al van te genieten moet het geld geleend worden. Van de ander gaat de auto kapot en is niet te repareren. Dan heb je onverwachts geld nodig, zeker als je de auto nodig hebt.
3b
De looptijd van de lening moet korter zijn dan de levensduur van de auto. Anders ben je de lening nog aan het aflossen, terwijl je de auto niet meer hebt.

Slide 22 - Tekstslide

4
Alles wat je meer terugbetaald zijn de kredietkosten
Een maandtermijn bestaat uit aflossing + rente
Alleen de derde is dus juist!

5
Totaal terugbetalen: 36x456 = € 16.416,-
Kredietkosten: 16416-15000 = € 1.416,-

Slide 23 - Tekstslide

6a 
Bij een looptijd van 1 jaar zijn de kredietkosten 12x1291 - 15000 = € 492,-
Bij een looptijd van 5 jaar zijn de kredietkosten
60x290 - 15000 =€ 2.400,- 
6b 
Hoe langer de looptijd van de lening, hoe hoger de kredietkosten die je betaalt. 

Slide 24 - Tekstslide

7
Je kredietkosten zijn 12x219 - 2500 = € 128,-
In procenten: hoeveel procent is 128 van 2500?
128/2500 x 100 = 5,1%


Slide 25 - Tekstslide

8a  Als ze voor de verbouwing minder geld nodig hebben, hoeven ze niet tot de kredietlimiet te lenen (en betalen ze dus minder rente). Als ze onder de kredietlimiet lenen kunnen ze gemakkelijk geld bijlenen.
8b  Bij een persoonlijke lening weet je precies waar je aan toe bent. Je betaalt een vast maandbedrag en de lening is na een afgesproken periode afgelost. Bij een doorlopend krediet bestaat het risico dat je steeds weer geld bijleent nadat je een deel hebt afgelost. Je blijft dan vastzitten aan de lening en de rente.

Slide 26 - Tekstslide

9a 
Totale krediet: 528,2+23,1 = € 551,3 miljard
Consumptief krediet = € 23,1 miljard, in procenten is dit 23,1/551,3 x100 = 4,2%
9b
Rood staan kost gemiddeld 9,2% van 34% van 23,1
34% van 23,1 = € 7.854.000.000,-
9,2% van 7854000000 = € 722.568.000,-

Slide 27 - Tekstslide

10a
50 x 100 = € 5.000,- maar je betaald ook rente! Dus de looptijd is langer.
10b
In de eerste maand betaal je aan rente: 
0,5% van € 5.000,- = € 25,-
Je lost de eerste maand dus € 75,- af.
10c
De lening na de eerste maand is 5000-75 = € 4.925,-

Slide 28 - Tekstslide

10d
In de tweede maand betaal je aan rente: 
0,5% van € 4.925,- = € 24,63
Je lost de eerste maand dus € 75,37 af.
10d
Na de tweede aflossing is de restschuld 4925-75,37 = € 4.849,63.
Je kunt dus bijlenen 5000-4849,63 = € 150,37
(of 75+75,36)

Slide 29 - Tekstslide

Schema bladzijde 80


(Rest)schuld
Rente
Aflossing
1e maand
€ 5.000,-
€ 25,-
€ 75,-
2e maand
€ 4.925,-
€ 24,63
€ 75,36

Slide 30 - Tekstslide

11a
Bij koop op afbetaling betaal je 24x36 = € 864,- 
Je betaald dus extra 864-749 = € 115,-   
11b
Een langere looptijd is onverstandig omdat na 2 jaar de laptop verouderd is en je misschien wel een nieuwe wilt. 

Slide 31 - Tekstslide

12a  De kredietkosten zijn 30x73 - 1500 = € 690,-
In procenten is dit 690/1500 x100 = 46%
12b  Als je kiest voor een hogere maandtermijn wordt de looptijd korter. In dat geval worden de totale kredietkosten lager.

13 Armen betalen meer: mensen met weinig geld kopen eerder iets op afbetaling. Door de hoge kredietkosten zijn ze altijd meer geld kwijt dan iemand die in één keer betaalt. 

Slide 32 - Tekstslide

LEER              EN

                     §3.3

Slide 33 - Tekstslide

Leerdoelen §3.3
  • Ik weet lenen is
  • Ik ken de vier leenmotieven
  • Ik weet wat een krediet is
  • Ik weet wat kredietkosten zijn
  • Ik weet wat een termijnbedrag is
  • Ik kan de kredietkosten uitrekenen 
  • Ik weet wat een consumptief krediet is
  • Ik ken vier vormen van consumptief krediet en weet de verschillen tussen ze
  • Ik kan rekenen met consumptief krediet
LEER              EN

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video

§3.4 Nog meer bankzaken?

Banken:
  • spaarders: huishoudens en investeerders
  • leners: huishoudens en bedrijven

  • spaarders krijgen rente
  • leners betalen rente
De bank verdient geld, omdat de ontvangen rente (van leners) hoger is dan de betaalde rente (spaarders)

Slide 36 - Tekstslide

Zekerheid dat je je spaartegoed                 Je verwacht dat je geld meer waard
terugkrijgt.                                                             wordt (maar dit is geen zekerheid).
Vergoeding is rente.                                          Je koopt aandelen, stijgt de koers en
                                                                                     je verkoopt de aandelen dan maak je
                                                                                     winst. Gaat het bedrijf failliet dan
                                                                                     kun je al je geld kwijtraken.
Sparen                                 Beleggen

Slide 37 - Tekstslide

Binnen Europa kun je betalen met de Euro.
Er zijn ook landen met andere geldsoorten (dollar, yen, pond, lira)

Je hebt dan te maken met de aankoopkoers (als je buitenlands geld koopt van euro's) en met verkoopkoers (als je het weer inwisselt voor euro's).
Buitenlands geld verkopen en kopen

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Video

Maak in stilte
EN zelfstandig
de opdrachten 1 t/m 10 
van pagina 82 t/m 85

 Ben je klaar: 
maak alvast de samenvatting op blz 86


timer
10:00

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide