M2 oefentoets theme 3

 MAVO 2 Oefentoets Theme 3
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

 MAVO 2 Oefentoets Theme 3

Slide 1 - Tekstslide

he --1--listens --2-- to the radio (often)

Waar komt het woordje often? (1 punt)
1
2
A
1
B
2

Slide 2 - Quizvraag

Tom -----is -----very friendly (usually)

Waar komt het woordje usually? (1 p)
1
2
A
1
B
2

Slide 3 - Quizvraag

Maak de zin af:
Een bijwoord van tijd wordt gebruikt om .............. (1 P)

Slide 4 - Open vraag

  • In de volgende 4 slides maak je steeds een zin waarin je in iedere zin 1 van de volgende woorden gebruikt: charity, relative, weekly, amazing, award, criminal, audition, balcony, level, attention, voice, oxygen
  • gebruik in iedere zin een bijwoord van tijd

  • Je krijgt per zin 1 punt voor het juiste gebruik van de woorden uit theme 3
  • en 1 punt voor het juiste gebruik en de juiste spelling van het bijwoord van tijd

Slide 5 - Tekstslide

Maak een zin. Gebruik 1 van de volgende woorden :
charity, relative, weekly, amazing, award, criminal, audition, balcony, level, attention, voice, oxygen
gebruik in iedere zin een bijwoord van tijd. (2P)
1

Slide 6 - Open vraag

Maak een zin. Gebruik 1 van de volgende woorden :
charity, relative, weekly, amazing, award, criminal, audition, balcony, level, attention, voice, oxygen
gebruik in iedere zin een bijwoord van tijd. (2P)
2

Slide 7 - Open vraag

Maak een zin. Gebruik 1 van de volgende woorden :
charity, relative, weekly, amazing, award, criminal, audition, balcony, level, attention, voice, oxygen
gebruik in iedere zin een bijwoord van tijd. (2P)
3

Slide 8 - Open vraag

Maak een zin. Gebruik 1 van de volgende woorden :
charity, relative, weekly, amazing, award, criminal, audition, balcony, level, attention, voice, oxygen
gebruik in iedere zin een bijwoord van tijd. (2P)
4

Slide 9 - Open vraag

waar staat de zin in de juiste volgorde?
(1P)
A
They take photos every monday in the zoo
B
They take photos in the zoo every Monday
C
In the zoo every Monday they take photos
D
Every Monday in the zoo they take photos

Slide 10 - Quizvraag

Zet de volgende woorden in de juiste volgorde:
voor wie/met/waar/wanneer/wat/doet/wie
(1P)

Slide 11 - Open vraag

  • In de volgende 4 slides maak je steeds een zin waarin je in iedere zin 1 van de volgende woorden gebruikt: both, easy, reward, trouble, buzz, wire, costume, secret, artist, proud, lung, rival
  • gebruik in iedere zin een bepaling van plaats en tijd

  • Je krijgt per zin 1 punt voor het juiste gebruik van de woorden uit theme 3
  • en 1 punt voor het juiste gebruik en de juiste spelling van de bepalingen van plaats en tijd

Slide 12 - Tekstslide

Maak een zin. Gebruik 1 van de volgende woorden :
both, easy, reward, trouble, buzz, wire, costume, secret, artist, proud, lung, rival
gebruik in iedere zin een bepaling van plaats en tijd (2P)
1

Slide 13 - Open vraag

Maak een zin. Gebruik 1 van de volgende woorden :
both, easy, reward, trouble, buzz, wire, costume, secret, artist, proud, lung, rival
gebruik in iedere zin een bepaling van plaats en tijd (2P)
2

Slide 14 - Open vraag

Maak een zin. Gebruik 1 van de volgende woorden :
both, easy, reward, trouble, buzz, wire, costume, secret, artist, proud, lung, rival
gebruik in iedere zin een bepaling van plaats en tijd (2P)
3

Slide 15 - Open vraag

Maak een zin. Gebruik 1 van de volgende woorden :
both, easy, reward, trouble, buzz, wire, costume, secret, artist, proud, lung, rival
gebruik in iedere zin een bepaling van plaats en tijd (2P)
4

Slide 16 - Open vraag

Je gebruikt de past continuous om.........
(1P)

Slide 17 - Open vraag

De past continuous ziet er zo uit.........
(1P)

Slide 18 - Open vraag

  • In de volgende 4 slides maak je steeds een zin waarin je in iedere zin 1 van de volgende woorden gebruikt:  to raise, to risk, to protect, to rescue, to support, to dive, to expect, to agree, to mock, to mention, to admit, to pass out
  • gebruik in iedere zin de past continuous

  • Je krijgt per zin 1 punt voor het juiste gebruik van de woorden uit theme 3
  • en 1 punt voor het juiste gebruik en de juiste spelling de past continuous

Slide 19 - Tekstslide

Maak een zin. Gebruik 1 van de volgende woorden :
to raise, to risk, to protect, to rescue, to support, to dive, to expect, to agree, to mock, to mention, to admit, to pass out
gebruik in iedere zin de past continuous (2P)
1

Slide 20 - Open vraag

Maak een zin. Gebruik 1 van de volgende woorden :
to raise, to risk, to protect, to rescue, to support, to dive, to expect, to agree, to mock, to mention, to admit, to pass out
gebruik in iedere zin de past continuous (2P)
2

Slide 21 - Open vraag

Maak een zin. Gebruik 1 van de volgende woorden :
to raise, to risk, to protect, to rescue, to support, to dive, to expect, to agree, to mock, to mention, to admit, to pass out
gebruik in iedere zin de past continuous (2P)
3

Slide 22 - Open vraag

Maak een zin. Gebruik 1 van de volgende woorden :
to raise, to risk, to protect, to rescue, to support, to dive, to expect, to agree, to mock, to mention, to admit, to pass out
gebruik in iedere zin de past continuous (2P)
4

Slide 23 - Open vraag

maak een vraag van de volgende zin:
My parents bought a car
(1P)
A
bought my parents a car?
B
do my parents bought a car?
C
did my parents buy a car?
D
does my parents buy a car?

Slide 24 - Quizvraag

Je begint een vraag met did als ............
(1P)
A
er was of were in de zin staat
B
er 2 werkwoorden in de zin staan
C
er 1 werkwoord in de zin staat maar dat is geen was of were
D
er do of does in de zin staat

Slide 25 - Quizvraag

  • In de volgende 4 slides maak je steeds een zin waarin je in iedere zin 1 van de volgende woorden gebruikt: upset, power, gold, identity, drowning, ending, item, neighbour, reporter, smart, champion, challenge
  • iedere zin moet een vraagzin zijn in de verleden tijd

  • Je krijgt per zin 1 punt voor het juiste gebruik van de woorden uit theme 3
  • en 1 punt als je een goede vraag heb gemaakt en het werkwoord goed hebt geschreven

Slide 26 - Tekstslide

Maak een zin. Gebruik 1 van de volgende woorden :
upset, power, gold, identity, drowning, ending, item, neighbour, reporter, smart, champion, challenge
Maak een goede vraag in de past simple. (2P)
1

Slide 27 - Open vraag

Maak een zin. Gebruik 1 van de volgende woorden :
upset, power, gold, identity, drowning, ending, item, neighbour, reporter, smart, champion, challenge
Maak een goede vraag in de past simple. (2P)
2

Slide 28 - Open vraag

Maak een zin. Gebruik 1 van de volgende woorden :
upset, power, gold, identity, drowning, ending, item, neighbour, reporter, smart, champion, challenge
Maak een goede vraag in de past simple. (2P)
3

Slide 29 - Open vraag

Maak een zin. Gebruik 1 van de volgende woorden :
upset, power, gold, identity, drowning, ending, item, neighbour, reporter, smart, champion, challenge
Maak een goede vraag in de past simple. (2P)
4

Slide 30 - Open vraag