Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
zinsdelen quiz
zinsdelen
1 / 29
volgende
Slide 1:
Tekstslide
LessonUp
Primary Education
Lower Secondary (Key Stage 3)
Upper Secondary (Key Stage 4)
In deze les zitten
29 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
60 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
zinsdelen
Slide 1 - Tekstslide
zinsdelen
Slide 2 - Woordweb
1. Persoonsvorm
is het werkwoord dat verandert als je de zin in een andere tijd zet
2. Gezegde
bevat alle (delen van) werkwoorden
3. Onderwerp
geeft antwoord op de vraag: wie/wat + gez.?
4. Lijdend vw
geeft antwoord op de vraag: wie/wat + gez. + ow?
5. Meewerkend vw
woord(groep) waar je aan (soms voor) voor kunt zetten én als je aan of voor kunt weglaten
6. Bijwoordelijke bepaling
geeft antwoord op vragen als waar, wanneer, hoe, waarheen, waarvandaan, waardoor, waarom
Slide 3 - Tekstslide
1. persoonsvorm
Slide 4 - Tekstslide
Quiz
Wat is het
onderwerp
en
persoonsvorm.
Volgende week zal mijn neefje uit Suriname er ook bij kunnen zijn.
A
Mijn neefje & zal
B
mijn neefje & bij kunnen zijn
C
volgende week- er ook- uit Suriname
D
volgende week & maar
Slide 5 - Quizvraag
Quiz
Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:
Ik heb pannenkoeken gebakken.
A
heb gebakken
B
gebakken
C
pannenkoeken
D
heb
Slide 6 - Quizvraag
Quiz
wat is het
onderwerp
en de
persoonsvorm
:
Wie moet deze week stofzuigen?
A
geen onderwerp & moet
B
wie, stofzuigen
C
moet stofzuigen
D
Wie, moet
Slide 7 - Quizvraag
2. gezegde
Slide 8 - Tekstslide
Quiz
wat is het gezegde in de volgende zin:
Ik ben gisteren komen lopen.
A
ben, lopen
B
ben
C
ben, komen, lopen
D
gisteren komen lopen
Slide 9 - Quizvraag
3. lijdend voorwerp
Slide 10 - Tekstslide
Quiz
Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:
Alle leerlingen hebben een laptop.
A
Alle leerlingen
B
een laptop
C
hebben
Slide 11 - Quizvraag
Quiz
Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:
Ik heb dat mooie cadeau gegeven aan mijn vriendin.
A
aan mijn vriendin
B
dat mooie cadeau
C
cadeau
D
heb gegeven
Slide 12 - Quizvraag
4. Meewerkend voorwerp
Slide 13 - Tekstslide
Quiz
wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin:
Oma leest een boek voor aan haar kleinkinderen.
A
een boek
B
oma
C
aan haar kleinkinderen
D
leest
Slide 14 - Quizvraag
5. Bijwoordelijke bepaling
Slide 15 - Tekstslide
Quiz
Welk(e) woord(en) vormt(en) de bijwoordelijke bepaling(en)?
Tijdens de voorstelling voor de studenten was het erg rumoerig in de zaal.
A
tijdens de voorstelling
B
voor de studenten
C
tijdens de voorstelling & in de zaal
D
rumoerig in de zaal
Slide 16 - Quizvraag
Quiz
Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Het schrijven van een betoog vinden ze moeilijk.
A
vinden & schrijven
B
schrijven
C
vinden
D
moeilijk
Slide 17 - Quizvraag
Quiz
Welk(e) woord(en) vormt(en) de bijwoordelijke bepaling(en)?
Na de onweersbui kwam ze snel naar huis.
A
na de onweersbui
B
snel naar huis
C
na de onweersbui & snel naar huis
D
kwam
Slide 18 - Quizvraag
Quiz
Welk(e) woord(en) vormt(en) de bijwoordelijke bepaling(en)?
Volgende week moet je hem maar gaan helpen.
A
volgende week
B
hem
C
moet, gaan, helpen
D
Volgende week & maar
Slide 19 - Quizvraag
Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp in de zin:
Het vakantiewerk heeft ons vijftig euro opgeleverd.
A
ons
B
vijftig euro
C
er is geen meewerkend voorwerp
D
het vakantiewerk
Slide 20 - Quizvraag
Quiz
Welk(e) woord/woordgroep vormt het lijdend voorwerp in de volgende zinnen?
De boottocht kostte ons twaalf euro.
A
de boottocht
B
er is geen lijdend voorwerp
C
twaalf euro
D
ons
Slide 21 - Quizvraag
Quiz
Wat is het
onderwerp
en de
persoonsvorm
in de volgende zin:
Tot mijn verbazing kregen we geen klachten
A
we, kregen
B
tot mijn verbazing
C
geen klachten, kregen
Slide 22 - Quizvraag
Quiz
Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Volgende week ga ik een laptop kopen.
A
ga
B
ga kopen
C
kopen
Slide 23 - Quizvraag
Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp in de zin:
Voor de school stond een groep jongens.
A
er is geen meewerkend voorwerp
B
voor de school
C
een groep jongens
D
stond
Slide 24 - Quizvraag
Quiz
Welk(e) woord/woordgroep vormt het lijdend voorwerp in de volgende zin:
Leerlingen op middelbare scholen drinken steeds vaker energiedrankjes.
A
er is geen lijdend voorwerp
B
energiedrankjes
C
leerlingen
D
op middelbare scholen
Slide 25 - Quizvraag
Quiz
Wat is het onderwerp en de persoonsvorm in deze zin:
De opkomst bij de verkiezingen viel niet mee.
A
de opkomst, viel
B
opkomst, viel
C
verkiezingen, viel
D
de verkiezingen, mee
Slide 26 - Quizvraag
Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp in de zin:
De winnaar wordt een boekenpakket aangeboden.
A
een boekenpakket
B
de winnaar
C
er is geen meewerkend voorwerp in deze zin
D
wordt aangeboden
Slide 27 - Quizvraag
Oefeningen afmaken van afgelopen week
Verder oefenen op: cambiumned.nl - zinsdelen
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
SCC M4 L4 zinsleer bwb
Oktober 2023
- Les met
31 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Herhaling 2A Examens
20 dagen geleden
- Les met
34 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Oefeningen woordsoorten + zinsleer
Oktober 2024
- Les met
30 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Les 4: lijdend en meewerkend voorwerp
Februari 2024
- Les met
30 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
SCC D1 L5 zinsleer (herhaling)
Augustus 2023
- Les met
44 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
SCC M4 L3 zinsleer (herhaling)
Maart 2023
- Les met
44 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
lesson Monday after Xmas
Oktober 2022
- Les met
27 slides
English
Upper Secondary (Key Stage 4)
T21 - Zinsleer: herhaling
Oktober 2023
- Les met
47 slides
Nederlands
Secundair onderwijs