A2 oefenen Betrekkelijk voornaamwoord

Betrekkelijke voornaamwoorden
A2


NN Cursus 5.14
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Betrekkelijke voornaamwoorden
A2


NN Cursus 5.14

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Aan het einde van de les zul je begrijpen wat een betrekkelijk voornaamwoord is en hoe het wordt gebruikt in zinnen.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een Betrekkelijk Voornaamwoord?
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst terug naar een zelfstandig naamwoord (antecedent) en geeft meer informatie over het zelfstandig naamwoord door het te verbinden aan een zinsdeel dat er iets over zegt. 

Soms staat er een betrekkelijk voornaamwoord in de zin zonder een antecedent. Dan heet het een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent (betr.vnw m.i.a.).

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soorten Betrekkelijk Voornaamwoorden
Er zijn verschillende betrekkelijke voornaamwoorden zoals 'die', 'dat', 'wie', 'waar', 'wiens' en 'welke'.

Het staat meestal achter het zelfstandig naamwoord, voor het werkwoord. 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden
Voorbeeld (betr.vnw): De man die daar loopt, is mijn leraar. 'Die' verbindt 'de man' met 'loopt'.

Voorbeeld ((betr.vnw m.i.a.): Wat niet weet, wat niet deert.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefening 1
Geef aan wat het betrekkelijk voornaamwoord is in de volgende 3 zinnen.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord?
De vrouw aan wie ik de brief schreef, is mijn zus.
A
wie
B
de
C
schreef
D
aan

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord?
Het boek dat op tafel ligt is interessant.
A
op
B
dat
C
het
D
is

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord?
De man die daar staat is mijn buurman.
A
de
B
die
C
daar
D
is

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Oefening 2
Je krijgt zo drie zinnen waarin de betrekkelijke voornaamwoorden zijn weggelaten, vul de juiste in.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord: 'De student, ___ onderzoek ik begeleid, is erg gemotiveerd.'
A
dat
B
wiens
C
wie
D
die

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul in: 'Het boek, ___ op de tafel ligt, is interessant.'
A
wie
B
die
C
dat
D
wat

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het juiste betrekkelijk voornaamwoord voor 'de man ___ ik gisteren sprak'?
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf een kort verhaal van minstens 100 woorden over de lente met minstens vijf betrekkelijke voornaamwoorden erin.

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Stel een vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 15 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.
Wat is voor jou de conclusie van deze les?

Slide 16 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Verder werken
  • Oefen met het betrekkelijk voornaamwoord (NN §5.14)
Of
  • Maak een samenvatting voor de toetsweek tot nu toe
Of 
  • Oefen met de gebiedende wijs (NN De brug §10)

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies