In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Herhaling H5 erfelijkheid en evolutie
Info gebruikt van:
Malmberg methode Biologie en verzorging voor jou
Biologiepagina.nl
Bioplek.org
Biologieweb.nl
e.a.
Slide 1 - Tekstslide
Als een bevruchte eicel uitgroeit tot een kind vinden daarbij celdelingen plaats. Verandert bij deze celdelingen het genotype van de cellen?
A
Ja
B
Nee.
Slide 2 - Quizvraag
Uit hoeveel bevruchte eicellen ontstaat een eeneiige tweeling?
A
Uit 1 bevruchte eicel.
B
Uit 2 bevruchte eicellen
Slide 3 - Quizvraag
Een tweeling heeft hetzelfde genotype. Hoe kan dit
Dit kan als de tweeling een-eiig is. Het genotype wordt bepaald op het moment van bevruchting. Bij volgende celdelingen van de bevruchte eicel verandert het genotype niet meer.
Slide 4 - Tekstslide
Krijgen de nakomelingen bij geslachtelijke voorplanting hetzelfde genotype als de ouders of krijgen ze andere genotypen?
A
Hetzelfde genotype
B
Andere genotypen.
Slide 5 - Quizvraag
Slide 6 - Video
Genenparen
Een DNA-verwantschapstest onderzoekt genenparen die ongelijk zijn. De helft van een genenpaar is afkomstig van de moeder, de andere helft van de vader.
Als een genenpaar ongelijk is, kan worden uitgezocht welk gen van de vader of moeder komt.
Genenpaar: 2 gelijke genen
Homozygoot
1
Genenpaar: 2 ongelijke genen
heterozygoot
2
Genenpaar: 2 gelijke genen
Homozygoot
3
Genenpaar: 2 ongelijke genen
Heterozygoot
4
Genenpaar: 2 gelijke genen
Homozygoot
5
van...
bijv. van moeder
van...
bijv. van vader
Slide 7 - Tekstslide
Mathilde laat een permanentje zetten bij de kapper. Verandert hierdoor haar genotype en haar fenotype?
A
genotype wel
fenotype niet
B
genotype niet
fenotype wel.
C
genotype niet
fenotype niet
D
genotype wel
fenotype wel
Slide 8 - Quizvraag
Het genotype van een organisme komt tot stand op het moment van .......................
A
innesteling
B
dat de eicel die de zaadcel binnendringt
C
bevruchting.
D
de invloed van het milieu
Slide 9 - Quizvraag
Bij een kikker bevatten bepaalde cellen per kern in totaal 13 chromosomen.
Zijn deze cellen geslachtscellen of lichaamscellen?
In lichaamscellen komen chromosomen in paren voor.
Altijd een even aantal.
A
geslachtscellen
B
lichaamscellen
C
kun je niet weten
D
dat kan beide zijn
Slide 10 - Quizvraag
Dave zegt: De informatie van een genenpaar is altijd gelijk
Jarco zegt: De geslachtscellen van een vrouw hebben allemaal hetzelfde genotype
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
Dave : waar
Jarco: nietwaar
D
Dave: nietwaar
Jarco: waar
Slide 11 - Quizvraag
Merle zegt: Op elk chromosoom ligt 1 gen
Sencer zegt: Chromosomen komen in lichaamscellen in paren voor
A
Beide waar
B
Beide nietwaar
C
Merle waar
D
Sencer waar
Slide 12 - Quizvraag
Twee-eiige tweeling
Eeneiige tweeling
Slide 13 - Tekstslide
Fons zegt: Twee-eiige tweelingen hebben allebei hetzelfde genotype
Maarten zegt: Een-eiige tweelingen hebben allebei hetzelfde fenotype
A
Beide waar
B
Beide nietwaar
C
Fons: waar
Maarten: nietwaar
D
Fons: nietwaar
Maarten: waar
Slide 14 - Quizvraag
De eicel van een tomaat heeft 6 chromosomen. Hoeveel chromosomen heeft een bevruchte eicel van een tomaat?
A
0
B
3
C
6
D
12
Slide 15 - Quizvraag
Gen Eiwit Fenotype
Slide 16 - Tekstslide
Welke cellen hebben geen paren chromosomen maar enkele chromosomen in de celkern?
A
Geslachtscellen
B
Lichaamscellen
Slide 17 - Quizvraag
Waaruit bestaan chromosomen?
A
DNA
B
Genen
C
Mutaties
D
Draden
Slide 18 - Quizvraag
Twee genen van een genenpaar
bevatten de informatie
van 1 erfelijke eigenschap.
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Mutatie
Bij een mutatie heb je een plotselinge verandering van het genotype.
Mutant: een organisme waarbij een mutatie in het fenotype te zien is.
Door mutaties ontstaat variaties in het fenotype.
Mutaties ontstaan door: straling (radioactieve, rontgenstraling en ultraviolette straling in zonlicht) en bepaalde chemische stoffen.
Slide 21 - Tekstslide
Mutagene invloeden
Slide 22 - Tekstslide
Als je langdurig in de felle zon ligt, komen in je lichaam meer mutaties voor.
A
juist
B
onjuist
Slide 23 - Quizvraag
Wat is een mutatie
A
Een plotselinge verandering van het genotype
B
uurtje in de zon zitten
C
sproeten hebben
Slide 24 - Quizvraag
In welke cellen kan een mutatie de grootste uitwering krijgen, in lichaamscellen of in geslachtscellen?
A
in geslachtscellen.
B
in lichaamscellen
Slide 25 - Quizvraag
Als een gemuteerd gen bij een organisme te zien is in het fenotype, noemen we dit organisme een mutant
A
onjuist
B
Juist
Slide 26 - Quizvraag
evolutie theorie.
evolutie theorie gaat uit van:
- Variatie in genotype
-natuurlijke selectie
-ontstaan nieuwe soorten -aanpassingen aan het milieu.
Slide 27 - Tekstslide
Door wie is de evolutie theorie bedacht?
A
Charles Darwin
B
Charlie Darween
C
Charlie Darwin
D
Charles Darween
Slide 28 - Quizvraag
Wat is de evolutie theorie
A
de ontwikkeling van het leven op aarde waarbij nieuwe soorten ontstaan
B
Het ontstaan van de aarde volgens Darwin
C
Natuurlijke selectie volgens Darwin
D
Alle antwoorden zijn goed
Slide 29 - Quizvraag
Overeenkomst in bouw is een argument ....... de evolutie theorie
A
voor
B
tegen
Slide 30 - Quizvraag
Wat is geen voorbeeld van isolatie?
A
Een rivier die plots een bosgebied in twee delen scheidt
B
Deel 1 van een groep bruine kikkers paart enkel in maart
C
Kleinere koolmezen eten enkel insecten tussen boombladeren
D
Enkele herten hebben geen pigment in hun vacht
Slide 31 - Quizvraag
Is dit een voorbeeld van natuurlijke selectie of isolatie?
A
Natuurlijke selectie
B
Isolatie
Slide 32 - Quizvraag
Wat is een soort?
A
Een groep organismen die veel op elkaar lijken
B
Een groep organismen die met elkaar samen leven
C
Een groep organismen die samen vruchtbare kinderen kunnen krijgen
D
Een groep organismen die dezelfde bouw hebben
Slide 33 - Quizvraag
Met wie heeft soort B de meeste verwantschap?
A
A
B
C
C
D
D
E
Slide 34 - Quizvraag
Moderne biotechnologie
Klassieke biotechnologie
Slide 35 - Tekstslide
Bij de productie van brood is sprake van biotechnologie.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 36 - Quizvraag
Slide 37 - Tekstslide
Welke soort is eerder ontstaan, soort 1 of soort 2?
A
Soort 1
B
Soort 2
Slide 38 - Quizvraag
Wat zijn voorbeelden van ongeslachtelijke voortplanting?