Oefentoets Paragraaf 1.4:

Historisch Overzicht vanaf 1848 en Staatsinrichting


Nederland van 1848 tot 1914
Par 4:Socialisten en Feministen. 
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Historisch Overzicht vanaf 1848 en Staatsinrichting


Nederland van 1848 tot 1914
Par 4:Socialisten en Feministen. 

Slide 1 - Tekstslide

Uit welk jaar kwam het Kinderwetje van Van Houten?
A
1872
B
1874
C
1876
D
1884

Slide 2 - Quizvraag


A
Confessioneel
B
Liberaal
C
Socialist

Slide 3 - Quizvraag

Wat was de armenwet van 1854?
A
Gemeenten moeten voor de armen zorgen.
B
Liefdadigheidsinstellingen moeten voor armen zorgen.
C
De kerk moet voor armen zorgen.
D
Rijke burgers moeten voor armen zorgen.

Slide 4 - Quizvraag

Wat is industrialisatie?
A
Het verdwijnen van landbouw en het ontstaan van steden.
B
toenemende grootschalige productie in fabrieken
C
steden worden groter, , grondstoffen worden gemaakt in fabrieken
D
verstedelijking

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een vakbond?
A
organisatie van werknemers
B
deel van de economie, zoals de dienstensector
C
politieke partij
D
organisatie van werkgevers

Slide 6 - Quizvraag

Wie was de leider van de SDAP?
A
Troelstra
B
Kuyper
C
Schaepman
D
Thorbecke

Slide 7 - Quizvraag

Wat betekenen de letters SDAP?
A
Sociaal Democratische Arbeiderspartij
B
Sociaal Duitse Arbeiderspartij
C
SpeciaalDemocratische Arbeiderspartij
D
Sociale Directeuren Arbeidersoverleg Partij

Slide 8 - Quizvraag

Waar staat het socialisme voor?

Slide 9 - Open vraag

Waar streefden de sociaal-democraten naar?
A
De socialisten wilden dat alles bij het oude bleef.
B
De socialisten wilden dat ook het bijzonder onderwijs betaald werd.
C
De socialisten wilden dat er algemeen kiesrecht kwam.
D
De socialisten wilden dat vrouwen gelijke rechten hadden als mannen.

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de sociale kwestie?
A
Het probleem dat arbeiders niet mochten stemmen.
B
Het probleem van de slechte leef- en werkomstandigheden van de arbeiders.
C
Het probleem dat er kinderen moesten werken.
D
Het probleem dat mensen niet sociaal deden tegen elkaar.

Slide 11 - Quizvraag

Wanneer kwam het feminisme in Nederland ongeveer op?
A
Rond 1840
B
Rond 1860
C
Rond 1890
D
Rond 1920

Slide 12 - Quizvraag

Noem één persoon met wie Jacobs nauw samenwerkten om haar doelen te bereiken.

Slide 13 - Open vraag

Hoe heette de in 1894 opgerichte groep die voor Vrouwenkiesrecht streed?
A
Vereniging van Vrouwen voor Vrouwen
B
Vereniging voor Vrouwenkiesrecht
C
Suffragettes in Nederland
D
Sociaal Democratische Arbeiders Partij

Slide 14 - Quizvraag

Stelling 1: het Kinderwetje van Van Houten is een sociale wet
Stelling 2: Het kinderwetje maakte een einde aan kinderarbeid tot 12 jaar
A
Stelling 1 is waar, Stelling 2 is niet waar
B
Stelling 1 is niet waar, Stelling 2 is waar
C
Beide stellingen zijn waar
D
Beide stellingen zijn niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Noem naast de armenwet nog 2 sociale wetten.

Slide 16 - Open vraag

Wat was er bijzonder aan Aletta Jacobs?
A
Ze was heel groot voor een meisje
B
Ze was heel belangrijk in de politiek
C
Ze is toegelaten tot de universiteit en werd arts
D
Ze gaf les op school en dat was bijzonder

Slide 17 - Quizvraag