07022025_Uitdrukkingen_gezegden_spreekwoorden

Uitdrukkingen, 
Spreekwoorden 
en gezegden
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Uitdrukkingen, 
Spreekwoorden 
en gezegden

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
1. Je kent het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik.
2. Je kent de betekenis van uitdrukkingen, spreekwoorden en gezegden 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

De jongen ziet de wereld door een roze bril.
Wat wordt daarmee bedoeld?

Slide 5 - Woordweb

Slide 6 - Tekstslide

De jongen ging op bezoek bij de directeur en liep op eieren.
Wat wordt hiermee bedoeld?

Slide 7 - Woordweb

Er bestaan nog veel meer uitdrukkingen

Slide 8 - Tekstslide

Onderstaande uitdrukkingen gaan we vandaag leren:
1. Hoge bomen vangen veel wind.
2. Jasper loopt met zijn hoofd in de wolken.
3. Olaf gaat op zijn strepen staan.
4. Sabrina heeft haar diploma met de hakken over de sloot gehaald.
5. Blaffende honden bijten niet.
6. Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.
7. Als er één schaap over de dam is, volgen er meer.
8. De appel valt niet ver van de boom.
9. Je mag een gegeven paard niet in de bek kijken.
10. Toen Bram thuiskwam, vond hij de hond in de pot.

Slide 9 - Tekstslide

Aan de slag!
1. Start Google op;
2. Zoek allemaal een uitdrukking op op internet;
3. Deel hem met je buurman/buurvrouw;
4. Zoek nog een volgende uitdrukking op;
5. Deel hem weer met elkaar.


timer
5:00

Slide 10 - Tekstslide

Een ezel stoot zich geen tweemaal aan dezelfde steen.

Slide 11 - Open vraag

Toen Bram thuiskwam, vond hij de hond in de pot.
A
De hond was in de pan gesprongen
B
De hond had het eten opgegeten
C
De hond was verstoppertje aan het spelen
D
Bram kwam te laat thuis voor het eten. Alles was op.

Slide 12 - Quizvraag

Hoge bomen vangen veel wind.

Slide 13 - Open vraag

De appel valt niet ver van de boom.
A
Je blijft altijd dichtbij je ouders.
B
Je lijkt op je ouders

Slide 14 - Quizvraag

Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel

Slide 15 - Open vraag

Als één schaap over de dam is, volgen er meer.

Slide 16 - Open vraag

Iedereen gaat tijdens de discussie op zijn strepen staan.
A
Iedereen gaat op zijn eigen plaats staan
B
Iedereen blijft bij zijn eigen mening. Niemand geeft toe.

Slide 17 - Quizvraag

Ze heeft haar diploma met de hakken over de sloot gehaald.
A
Ze was bijna gezakt, maar heeft het toch net gehaald.
B
Ze heeft haar diploma met goede cijfers gehaald.

Slide 18 - Quizvraag

Hij loopt met zijn hoofd in de wolken.

Slide 19 - Open vraag

Je mag een gegeven paard niet in de bek kijken.
A
Als je een paard tegenkomt mag je niet in zijn bek kijken.
B
Iets wat je weggeeft, moet je niet eerst zelf bekijken.
C
Iets wat je gekregen hebt, daar moet je niet over klagen.

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Ik weet nu de betekenis van de tien uitdrukkingen.
110

Slide 22 - Poll

Spreekwoorden

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Zo bang als een.............
A
wezel
B
fret
C
hermelijn
D
bunzing

Slide 25 - Quizvraag

Zo sterk als een.................
A
beer
B
mier
C
olifant
D
paard

Slide 26 - Quizvraag

Zo dood als een................
A
worm
B
slang
C
wurm
D
pier

Slide 27 - Quizvraag

Zo doof als een.....................
A
mol
B
vlinder
C
vogel
D
kwartel

Slide 28 - Quizvraag

Onder iemands ..........schieten.
(Iets proberen te verkrijgen wat iemand anders toekomt.)
A
merels
B
duiven
C
raven
D
kraaien

Slide 29 - Quizvraag

Een vreemde .............. in de bijt.
(Een vreemd exemplaar in de groep.)
A
rat
B
eend
C
vis
D
aal

Slide 30 - Quizvraag

Zo stoned als een...............
(In hoge mate onder invloed zijn van verdovende middelen.)
A
aap
B
kreeft
C
oester
D
garnaal

Slide 31 - Quizvraag

Geen.................. om zonder handschoenen aan te pakken.
(Geen gemakkelijk persoon.)
A
hondje
B
katje
C
schaapje
D
geitje

Slide 32 - Quizvraag

Als een .............. in de val.
(Niet kunnen ontkomen bij dreigend gevaar.)
A
rat
B
kat
C
muis
D
bever

Slide 33 - Quizvraag

Vele ............... maken de spoeling dun.
(Wanneer je iets met veel mensen moet delen, krijgt iedereen maar weinig.)
A
varkens
B
kalfjes
C
eendjes
D
gnoes

Slide 34 - Quizvraag

Het neusje van de ................. zijn.
(Het mooiste of beste van iets.)
A
snoek
B
tonijn
C
goudvis
D
zalm

Slide 35 - Quizvraag

Spreekwoorden

Slide 36 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van deze les:
  • Ken je de betekenis van enkele spreekwoorden en gezegden
  • Weet je het verschil tussen figuurlijk en letterlijk taalgebruik

Slide 37 - Tekstslide

Wat zijn spreekwoorden en gezegden?

  • Een spreekwoord of gezegde is een korte, krachtige  uitspraak die een waarheid of wijsheid bevat.
  • Ze hebben vaak een figuurlijke betekenis. 

Slide 38 - Tekstslide

Welke spreekwoord wordt hier uitgebeeld? Wat betekent dit spreekwoord?

Slide 39 - Tekstslide

Wat betekent: 
'De hond in de pot vinden?'

A   De hond is in de pot gaan zitten.
B    De hond heeft al het eten   
       opgegeten. 
C.  Je hond kwijt zijn.
D.  Je bent te laat voor het eten en
      alles is op.


Slide 40 - Tekstslide

Los de rebus op!

Slide 41 - Tekstslide

Wat betekent 'Met het verkeerde been uit bed stappen?'
A. Uit bed vallen.
B. Met een slecht humeur de
     dag starten. 
C. Aan de verkeerde kant van
     het bed uitstappen. 
D. Slaapwandelen.

Slide 42 - Tekstslide

Wat betekent 'Het is weer koek en ei tussen hen'?
A   Ze hebben ruzie.
B   Ze zijn verliefd.
C   De ruzie is voorbij, ze zijn
      weer vrienden.
D   Ze gaan samen koken.

Slide 43 - Tekstslide

Ken je nu meer spreekwoorden dan dat je voor de les kende?
Ja!
Nee.....

Slide 44 - Poll

Spreekwoordenposter
Op de kleurplaat staan verschillende spreekwoorden of gezegden. Zoek ze op en gebruik hier als hulp ook internet bij.
Schrijf ze op een blaadje of in een word document.

We bespreken na 15 minuten klassikaal wat we 
hebben gevonden


timer
15:00

Slide 45 - Tekstslide

Wat ging goed?

Slide 46 - Woordweb

Wat kan een volgende keer beter?

Slide 47 - Woordweb