Bijwoorden

Bijwoorden van frequentie
Bijwoorden van frequentie geven aan hoe vaak iets gebeurt.
always             - altijd
often                - vaak
usually            - meestal
sometimes   - soms
never               - nooit


1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Bijwoorden van frequentie
Bijwoorden van frequentie geven aan hoe vaak iets gebeurt.
always             - altijd
often                - vaak
usually            - meestal
sometimes   - soms
never               - nooit


Slide 1 - Tekstslide

Bijwoorden van frequentie
In de meeste gevallen zet je het bijwoord voor het HOOFD werkwoord in de zin ( het belangrijkste werkwoord in de zin) 

We always  eat sandwiches for lunch .
I sometimes take the bus.
They usually study in the afternoon.
I never shout at my dog

Slide 2 - Tekstslide

Bijwoorden van frequentie
Bij vraagzinnen komt het bijwoord van frequentie NA het onderwerp :

Do you always go to school by bus? 

Slide 3 - Tekstslide

Welke zin is juist?
A
I often do the dishes
B
I do often the dishes
C
Often I do the dishes
D
I do the dishes often

Slide 4 - Quizvraag

Bijwoorden van frequentie
Er is 1 uitzondering waarbij het bijwoord ná het werkwoord komt. Dat is als het werkwoord een vorm van 'to be' is. 

I am always on time.
Thom is usually hungry after school.
They are often very sweet.

Slide 5 - Tekstslide

Welke zin is juist?
A
We are never late
B
We never are late
C
We are late never
D
Never we are late

Slide 6 - Quizvraag

Welke zin is juist?
A
We have always fun
B
we always have fun
C
always have we fun
D
we have fun always

Slide 7 - Quizvraag

Welke zin is juist?
A
She is always kind
B
She always is kind
C
She is kind always
D
She always kind is

Slide 8 - Quizvraag

Kort samengevat
Bijwoorden van frequentie geven aan hoe vaak iets gebeurd.

Waar in de zin komen ze te te staan?:
Vorm van to be in de zin? --> Na het werkwoord
Geen vorm van to be?        --> Voor het werkwoord

Slide 9 - Tekstslide

Typ de zin over met het bijwoord op de juiste plek.

(never) My sister eats meat.

Slide 10 - Open vraag

Typ de zin over met het bijwoord op de juiste plek.

(usually) He is with friends on the weekend

Slide 11 - Open vraag

Typ de zin over met het bijwoord op de juiste plek.

(often) We play games together.

Slide 12 - Open vraag

Typ de zin over met het bijwoord op de juiste plek.

(sometimes) We eat ice cream after dinner.

Slide 13 - Open vraag

Typ de zin over met het bijwoord op de juiste plek.

(often) My friends and I play football in the park.

Slide 14 - Open vraag

Typ de zin over met het bijwoord op de juiste plek.

(always) My parents are busy at weekends.

Slide 15 - Open vraag

Woordvolgorde
Plaats en tijd

Slide 16 - Tekstslide

Woordvolgorde plaats en tijd
De plaats en/of tijd staan in het Engels bijna altijd achteraan in de zin.
In het Engels komt de Plaats altijd voor de tijd in de zin. 
Denk aan PIET
Ik was gisteren op school
I was at school yesterday
Yesterday, I was at school > nadruk op de tijd

Slide 17 - Tekstslide

Zet in de juiste volgorde:
Eric plays football. (always - after school - in Norwich)

Slide 18 - Open vraag

Zet in de juiste volgorde:
My sisters go to a nightclub. (in Amsterdam - every Saturday)

Slide 19 - Open vraag

Zet in de juiste volgorde:
My stepsister is getting married. (on Friday 13th - in Las Vegas)

Slide 20 - Open vraag