1.4 Sociale verhoudingen

Burgers en stoommachines
Sociale verhoudingen
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Burgers en stoommachines
Sociale verhoudingen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel
1.4 De leerling heeft kennis van de veranderingen die zich voordeden in de negentiende eeuw in Nederland op het gebied van de sociale verhoudingen.
1.4.1. De leerling weet hoe de werkomstandigheden in de eerste fabrieken waren
1.4.2. De leerling weet hoe industriesteden groeiden
1.4.3. De leerling weet hoe de leefomstandigheden in de industriesteden waren in de beginfase van de Industriële Revolutie 

Slide 2 - Tekstslide

Theorie
Aan het begin van de negentiende eeuw was Nederland een in hoge mate verpauperd land. De economische stagnatie vertaalde zich ook in ernstige sociale misstanden. Vooral de stedelijke arbeidende klasse had grote moeite het hoofd boven water te houden. Zij ging gebukt onder de tekortschietende werkgelegenheid. Zij was voor de eerste levensbehoeften afhankelijk van de aankoop daarvan op de markt. De arbeiders in de steden beschikten niet over een eigen tuin waarmee ze voor een deel in hun eigen behoeften konden voorzien. Ook in de steden waar als eerste de moderne industrie van de grond kwam (zoals Maastricht), ontstonden wantoestanden die zich goed laten vergelijken met de situatie in Engeland.

In de tweede helft van de negentiende eeuw klonken de eerste stemmen die hiertegen protesteerden. Goed opgeleide personen uit de hogere middenklassen (artsen, geestelijken, journalisten) vroegen publiekelijk aandacht voor wat de sociale kwestie genoemd werd. Veel veranderde er echter niet: in het liberale klimaat werden de sociale verhoudingen als een particuliere aangelegenheid beschouwd waarmee de overheid zich niet diende te bemoeien. De spreekwoordelijke uitzondering was de kinderarbeid. Op dit gebied kwam de eerste echte sociale wet tot stand. Het verbod gold overigens alleen voor fabrieksarbeid. En alleen voor kinderen beneden de twaalf jaar. Een bescheiden begin van de sociale wetgeving in Nederland. In de twintigste eeuw zou het sociale vangnet breed uitgespannen worden.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video


Deze twee teksten geven een beschrijving van slechte woonomstandigheden in Nijmegen rond 1900. 
➤Geef voor beide bronnen aan wat het probleem is en wat er nodig is om dat probleem op te lossen.
Doe het zo:
Tekst 1 probleem: ...; oplossing: ... 
Tekst 2 probleem: ...; oplossing: ...

Gebruik de bron

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Video

Slide 13 - Tekstslide

Kleine huisjes
lawaai en gevaarlijk in de fabriek
Geen hygiëne
12 uur werken
Geen wetten voor de arbeiders
Werkomstandigheden
Leefomstandigheden

Slide 14 - Sleepvraag

Wat is urbanisatie?

A
Mensen verhuizen van het platteland naar de stad, voor fabriekswerk.
B
Mensen die verhuizen van de stad naar het platteland.
C
Mensen verhuizen , omdat er geen platteland meer is.
D
De groei van fabrieken.

Slide 15 - Quizvraag

Welke wetten hebben ervoor gezorgd dat er meer kinderen naar school gingen? Geef twee voorbeelden.

Slide 16 - Open vraag

Wat is de Sociale Kwestie? (1)
  • Een kwestie is een probleem

  • De slechte woon- en werkomstandigheden van de arbeiders zijn duidelijk zichtbaar.

  • Eind 19e eeuw.

  • Vooral in de steden.

Slide 17 - Tekstslide

Wat is de Sociale Kwestie? (2)
  • ‘De rijken worden rijker, de armen worden armer’

  • Alleen ‘de rijken’ mogen stemmen

  • Hierdoor blijven ‘de rijken’ aan de macht

Slide 18 - Tekstslide

Let op: De weekinkomsten van een mannelijke arbeider
was ongeveer 900 cent (9 gulden)

Slide 19 - Tekstslide

Wat is de sociale kwestie?
A
Het probleem dat arbeiders niet mochten stemmen.
B
Het probleem van de slechte leef- en werkomstandigheden van de arbeiders.
C
Het probleem dat er kinderen moesten werken.
D
Het probleem dat mensen niet sociaal deden tegen elkaar.

Slide 20 - Quizvraag

Wie helpt de arbeiders? (1)
  • Sommige fabrikanten gaven de arbeiders wél wat extra's (soms ook uit eigen belang: een fittere arbeider werkt harder...)

  • Arbeiders gaan staken: dit werkt alleen als iedereen gaat staken, en dat was moeilijk vol te houden

  • Arbeiders gaan samenwerken in vakbonden.

Slide 21 - Tekstslide

Wie helpt de arbeiders? (2)

  • Nederland kent drie grote politieke groepen: socialisten (links), confessionelen (midden) en liberalen (rechts)

  • Deze politieke groepen hebben allemaal een andere oplossing voor de sociale kwestie, maar ook allemaal eigen belangen

Slide 22 - Tekstslide

Liberalisme
Socialisme
Confessionalisme
Sociale kwestie vanuit geloof oplossen
Zo weinig mogelijk bemoeienis van de overheid 
De sociale kwestie zal zichzelf oplossen
Fabrieken moeten van de overheid zijn
Er moet een revolutie komen
Overheid moet sociale wetten maken
Overheid heeft plicht om voor burgers te zorgen

Slide 23 - Sleepvraag

Welke veranderingen deden zich in de 19e eeuw in Nederland voor op het gebied van de sociale verhoudingen?

Slide 24 - Open vraag

Huiswerk 
Opdrachten: 1, 4, 6, 8, 9, 10

Slide 25 - Tekstslide