Thema 5 BS 6 Spieren en beweging

Basisstof 6 Spieren en beweging
Thema 5
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Basisstof 6 Spieren en beweging
Thema 5

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  1. Je kunt de bouw en functie van glad spierweefsel en dwarsgestreept spierweefsel beschrijven
  2. Je kunt de bouw en werking van spieren beschrijven
  3. Je kunt de effecten van training, revalidatie en dopinggebruik uitleggen

Slide 2 - Tekstslide

Mens: 3 type spierweefsel

                                          Glad spierweefsel
                                            Hartspierweefsel
                                           Dwarsgestreept spierweefsel

Slide 3 - Tekstslide

Glad spierweefsels
Kenmerken:
  1. Langwerpige spiercellen
  2. 1 celkern per cel
  3. Trage samentrekking, maar niet snel vermoeid
  4. Aangestuurd door: autonome zenuwstelsel
Komt voor in: Huid en buisvormige of holle organen
  1. huid                       4. bloedvaten
  2. darmkanaal       5. iris
  3. vertakkingen in de longen

Slide 4 - Tekstslide

Glad spierweefsel
Onwillekeurig: je kan deze spieren zelf niet aansturen.

Zitten veel in organen bijvoorbeeld darmen, blaas, baarmoeder, maag, bloedvaten.

Worden aangestuurd door het autonome zenuwstelsel

Slide 5 - Tekstslide

Dwarsgestreept
spierweefsel 
Kenmerken:
  1. Bestaat uit spiervezels
  2. Ontstaat door versmelting van veel spiercellen
  3. Snelle samentrekking maar snel vermoeid
  4. Aangestuurd door: animale zenuwstelsel

Komt voor in:
  1.  Skeletspieren (zitten van aan de botten)
  2. speelt een rol bij lichaamshouding en warmteproductie 

Slide 6 - Tekstslide

Hoe zitten spieren vast aan de botten?

Slide 7 - Open vraag

Dwarsgestreept spierweefsel

Slide 8 - Tekstslide

Skeletspieren
Skeletspieren  vastgehecht aan het skelet met een pees => slecht doorbloed/trekt niet samen

Van groot naar klein:
Spier -> spierbundel -> spiervezel -> spierfibril -> spiercel 

Motorische eenheid:
alle spiervezels die via motorische eindplaatsjes in verbinding staan met één bewegingszenuwcel

Slide 9 - Tekstslide

Spierfibrillen
Tussen de fibrillen liggen veel mitochondriën en glycogeenkorrels.

Een spierfibril bestaat uit 2 soorten eiwitdraden, die filamenten heten.
  • Myosine (donkere band)
  • Actine (lichte band)

Door impulsen schuiven actine en myosine in elkaar, daardoor wordt de spiervezel korter.


Slide 10 - Tekstslide

Samentrekken van spieren: spiercontractie
Hoe trekt een spier samen:
  1. Een bewegingszenuwcel geeft impuls door via een motorische eindplaatje
  2. neurotransmitters binden aan receptoren van een spiervezel
  3. Als reactie schuiven de myosine- en actinefilamenten in elkaar => spier korter
  4. Lichte banden worden zeer smal

Energie (ATP) nodig voor de samentrekking: verbranding van glucose

Binas tabel 90C

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Spieren kunnen alleen samentrekken, hoe rekt een spier weer uit?

Slide 13 - Open vraag

Antagonisten
Spieren die een tegengestelde beweging veroorzaken.

Één spier heeft een andere spier nodig om te kunnen ontspannen


Slide 14 - Tekstslide

Langzame spiervezels

  • goed doorbloed => rode spiervezels
  • veel mitochondriën
  • niet snel vermoeid
  • verhouding langzame / snelle spiervezels => genetisch bepaald


Snelle spiervezels

  • minder doorbloed => witte spiervezels
  • minder mitochondriën
  • snel vermoeid
  • trekken sneller en krachtiger samen

Slide 15 - Tekstslide

Krachttraining
  • meer spiercellen
  • aantal filamenten in de spiervezels                                               neemt toe
  • spieren worden zwaarder
  • doorbloeding van de spieren neemt toe

  • Duurtraining => doorbloeding spier neemt toe 

Slide 16 - Tekstslide

Warming up
  • stimuleert doorbloeding spieren => zuurstof en glucose
  • stofwisselingsprocessen verlopen sneller
  • 15 minuten inlopen/(st)rekken

Cooling down

  • laat lichaam tot rust komen
  • zorgt voor goed herstel
  • hartslag verlagen naar rustritme
  • bloed stroomt wat sneller door je spieren en kan zo meer afvalstoffen uit je spieren opnemen
  • De kans op spierpijn neemt hiermee af 

Slide 17 - Tekstslide

Doping
Een middel dat de sportprestaties van een sporter verbeterd.
Anabole steroïden: lijkt op de werking testosteron
  • toename spiermassa 
  • aanmaak rode bloedcellen
EPO (erytropoëtine) 
  • aanmaak rode bloedcellen => vergroot uithoudingsvermogen

Slide 18 - Tekstslide

Aan de slag! 
  • Maak opdracht 64 t/m 71
  • 10:35 uur quizje wat heb je geleerd deze les
  • Klaar!! Lezen Thema 6 BS 1 en 2

Slide 19 - Tekstslide

Welke type spierweefsel vinden we in de skeletspieren?
A
glad spierweefsel
B
dwarsgestreept spierweefsel

Slide 20 - Quizvraag

Waarom liggen er veel mitochondriën en glycogeenkorrels tussen de fibrillen?
A
Stevigheid
B
Energie
C
Bescherming
D
Cooling down

Slide 21 - Quizvraag

Zet op volgorde van groot naar klein.
A
filament-spier-spierbundel-spierfibril-spiervezel
B
spier-spierbundel-spierfibril-spiervezel-filament
C
spier-spierbundel-spiervezel-spierfibril-filament
D
filament- spierfibril- spiervezel- spierbundel- spier

Slide 22 - Quizvraag

Hoe noem je de eiwitdraden waaruit een spierfibril bestaat?
A
actines
B
filamenten
C
myosines
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 23 - Quizvraag

Wat zijn antagonisten
A
Spieren met een zelfde werking
B
Spieren met een tegenovergestelde werking

Slide 24 - Quizvraag

Heb je je leerdoel behaald?
1) Je kunt de bouw en functie van glad spierweefsel en dwarsgestreept spierweefsel beschrijven 2) Je kunt de bouw en werking van spieren beschrijven
3) Je kunt de effecten van training, revalidatie en dopinggebruik uitleggen

😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

Volgende les
Lezen Thema 6 BS 1 en 2 

 Thema 5 BS 6: Maken opdracht 64 t/m 71

Vrijdag Practicum Koeienoog 
Denk aan haar in een staart

Slide 26 - Tekstslide