GV T3 H6

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Gesprekken voeren

discussie & werkoverleg

Gespreksregels

Om een gesprek goed te laten verlopen houd je je aan bepaalde regels. Je noemt dit gespreksregels. Voorbeelden van gespreksregels zijn:

• Gebruik beleefde taal en pas je taalgebruik aan de situatie aan.
  
• Laat elkaar uitpraten.
  
• Neem op gepaste wijze de beurt.
  
• Blijf bij het onderwerp en begin niet zomaar over een ander onderwerp.
  
• Ga in op wat je gesprekspartner zegt.

Goede argumenten geven

• Op school of later op je werk wordt soms je mening (standpunt) over een onderwerp gevraagd. Je moet dan vertellen wat je van iets vindt. 
• Als je je mening geeft, moet je die onderbouwen met argumenten. Met argumenten leg je uit waarom je iets vindt.

Goede argumenten geven

• Als je je mening geeft, begin je je zin vaak met ‘ik vind’. Zo is het voor je klasgenoten of collega’s duidelijk dat je geen feiten geeft, maar een mening. 
• Als je argumenten geeft, gebruik je vaak wel feiten. Argumenten die een feit bevatten, zijn vaak goede argumenten.

Voorbeeld goed argument

• Karim werkt sinds kort in een kledingwinkel. De eigenaar van de winkel denkt erover zijn producten ook via internet te gaan verkopen. Hij vraagt aan Karim wat hij hiervan vindt. Karim zegt: ‘Ik vind het een goed idee. Onze doelgroep is tussen de twintig en veertig jaar. Uit onderzoek blijkt dat deze groep veel koopt via internet. Het is dus slim om onze kleding ook online aan te bieden.’
• Karim geeft een goed argument: uit onderzoek blijkt dat de doelgroep veel koopt via internet. Dit is een feit.

Goede argumenten geven

• Minder goede argumenten zijn argumenten waarin je je mening herhaalt, maar dan in andere woorden.
• Eigenlijk geef je daarmee geen argument, maar alleen je mening. Je onderbouwt je mening dus niet.

Voorbeeld slecht argument

• Emmy werkt ook bij de kledingwinkel. De eigenaar van de winkel vraagt om de mening van Emmy. Emmy zegt: ‘Ik vind het een goed idee om onze producten via internet te verkopen, omdat het slim is om producten online aan te bieden.’
• Emmy zegt dat ze het een ‘goed idee’ vindt om producten via internet te verkopen en ze onderbouwt dit door te zeggen dat ‘het slim is’. Emmy herhaalt haar mening, maar dan in andere woorden. Ze onderbouwt haar mening dus niet.

Aan de slag

• Starttaal 2F
• Thema 3 hoofdstuk 6
• Maak opdracht 2 en 4.

Discussie

• Kies één van de stellingen uit opdracht 3 (thema 3 hoofdstuk 6).
• Bepaal wie het eens is en wie het oneens is met de stelling.
• Je hebt 10 minuten de tijd om argumenten te bedenken en op te zoeken. 
• Voer de discussie. Zorg dat jullie discussie
  5 minuten lang duurt.

Discussie

• Voer de discussie. 
• Zorg dat jullie discussie 5 minuten lang duurt.
• Twee klasgenoten observeren en schrijven een top en een tip op. 
• Na de discussie bespreek jullie met elkaar de
  tops en tips.

Gesprekken voeren

Discussie/werkoverleg

0

Leerdoelen

• De student kent verschillende gespreksdoelen, vraagsoorten.
• De student kan een ander overtuigen van zijn mening (standpunt en argumenten).
• De student kent de fasen van een discussie.
  

Opdracht 1

Schrijf bij elk gespreksdoel een voorbeeld op van een situatie als retailmedewerker/retailspecialist waarin je moet informeren, instrueren of overtuigen.

Heb je al eens een (werk)overleg bijgewoond?

Wat was jouw bijdrage aan een werkoverleg?

vraagsoorten

0

Open vraag

Wie, wat, waar, waardoor, waarom….etc.

Doel = klant laten spreken

gesloten vraag

ja/nee antwoorden

doel = snel informatie verkrijgen

gerichte vraag

open vraag met één antwoordmogelijkheid

doel = snel informatie verkrijgen

suggestieve vraag

Dat is toch een mooi aanbod vind je niet?

doel = inspelen op emotie

controlevraag

je controleert of je het begrepen hebt/of de afspraak duidelijk is

Denk ook aan doorvragen!

Controlevragen

• Als ik je goed begrijp, bedoel je dat je sporten eigenlijk niet leuk vindt?
  
• Kort samengevat komt het erop neer dat je graag gezonder wilt leven, klopt dat?
  
• Klopt het als ik zeg dat je dus eigenlijk liever gaat gamen dan zwemmen?
  

Doorvragen

• Ik ben helemaal klaar met ons team!
  Wat bedoel je daar precies mee?
  
  
• Ik snap echt niet dat die beslissing is genomen.
  Welke beslissing had volgens jou dan genomen moeten worden?

argumenteren

Argument / standpunt

Standpunt

Een standpunt is de mening die een bepaalde persoon over een bepaalde kwestie heeft.

Argument

De argumenten zijn de redenen die jij aanvoert waarom je een bepaalde mening hebt.

Opdracht 2

Lees de volgende teksten en formuleer per tekst het standpunt.

Opdracht 2

Als het huidige ‘geen 16, geen druppel’-verbod er al niet voor zorgt dat kinderen van deze leeftijd geen alcohol drinken, waarom zou een verhoging van de leeftijdsgrens dan iets uithalen? We weten allemaal dat de grens van 21 jaar in de VS er bepaald niet voor zorgt dat de jongeren daar geen alcohol drinken. Ik denk zelf dat het beter is om een realistische grens (volgens mij is 16 jaar prima) goed te handhaven en uit te leggen: dan heb je de meeste kans op effect op de echt kwetsbare leeftijdsgroepen.

Naar: Frederik Slijkerman, de Volkskrant, 5 mei 2012

Opdracht 2

Al sinds de opkomst van de vaste, de mobiele en de smarttelefoon, en de introductie van het mailen, sms’en, pingen, whatsapp’en, facebooken en tweeten, slijpen de tegenstanders hun argumenten. De beste manier om met iemand te praten is face-to-face. Elke vorm van contact die verre afstaat van de directe afwezigheid van je gesprekspartner staat immers lager op de communicatieladder. 

Naar: Anouk van Kampen en Jan Truijens Martinez, NRC Handelsblad, 26 mei 2012

0

Ik laat me liever opereren door een robot dan door een chirurg.

1. liever door een robot
2. liever door een chirurg

Opdracht 3

• Bereid het overleg voor.
• Maak tweetallen.
• Voer het overleg.
• Reflecteer en beantwoord de vragen voor jezelf.

Gespreksregels

Om een gesprek goed te laten verlopen houd je je aan bepaalde regels. Je noemt dit gespreksregels. Voorbeelden van gespreksregels zijn:

• Gebruik beleefde taal en pas je taalgebruik aan de situatie aan.
  
• Laat elkaar uitpraten.
  
• Neem op gepaste wijze de beurt.
  
• Blijf bij het onderwerp en begin niet zomaar over een ander onderwerp.
  
• Ga in op wat je gesprekspartner zegt.

Opdracht 4

• Bereid het overleg voor.
• Voer het overleg (3 studenten, 7 tot 12 minuten).
• Vul het beoordelingsformulier voor jezelf in.

Opdracht 4

• Maak groepen van 3 studenten.
• Drie studenten zijn deelnemer aan het gesprek.
  
• De andere studenten observeren en vullen het feedbackformulier in.
  

Planning examen gesprekken voeren 2F

Extra oefenexamens

Studiemeter: Starttaal 2F

Examentraining instellingsexamens, hoofdstuk 4 oefenexamens

• Oefenexamen gesprekken voeren 1
• Oefenexamen gesprekken voeren 2