240229 formuleren §1-4 herhalen + formuleren §5+6

Welkom H1e!
Deze spullen heb ik nodig:

  • werkboek
  • iPad
  • leesboek
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom H1e!
Deze spullen heb ik nodig:

  • werkboek
  • iPad
  • leesboek

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  1. Vrij lezen (10 min)
  2. Formuleren §1 t/m 4 herhalen > verwijswoorden (10 min)
  3. Formuleren §5 uitleg (10 min)
  4. Zelfstandig werken blokje 1 (15 min)
  5. Formuleren §6 uitleg (5 min)
  6. Zelfstandig werken blokje 2 (15 min)
  7. Exit-ticket (5 min)
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Mededeling
Vrijdag 8 maart 
SO formuleren §1-6

- theorievragen (groene blokjes)
- toepassen (gebruik verwijswoorden, signaalwoorden en verbanden)

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoel
Dit kan je al:
  • Ik kan verbanden tussen zinnen aangeven door de juiste signaalwoorden/voegwoorden te gebruiken.
  • Ik weet wat vrouwelijke, mannelijke en onzijdige woorden zijn.
  • Ik kan op de juiste manier met deze, die, dit en dat verwijzen.
  • Ik kan op de juiste manier met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden verwijzen.

Slide 4 - Tekstslide

Welk verband zie je tussen de zinnen?

Deze vakantie ben ik naar Disney geweest. Ook ben ik in Limburg gaan wandelen.

Slide 5 - Open vraag

Naar een 'het-woord' verwijs je met
A
Die
B
Dit
C
Dat
D
Deze

Slide 6 - Quizvraag

Vul het juiste verwijswoord in:

Ik verlang naar de zomervakantie, maar ...... is nog lang niet in zicht.

Slide 7 - Open vraag

Hang dat gordijn even recht, want .... hangt zo scheef.
A
zij
B
hij
C
het

Slide 8 - Quizvraag

Hang dat gordijn even recht, want .... hangt zo scheef.
A
zij
B
hij
C
het

Slide 9 - Quizvraag

Omdat de muzikant meer dan genoeg verdient, besluit hij … geld aan het goede doel te geven.
A
zijn
B
haar
C
hun

Slide 10 - Quizvraag

Veel mensen zijn op zoek naar de ware liefde, maar ..... komt altijd onverwachts
A
zij
B
hij
C
het

Slide 11 - Quizvraag

Wat gaan we doen?
  1. Vrij lezen (10 min)
  2. Formuleren §1 t/m 4 herhalen > verwijswoorden (10 min)
  3. Formuleren §5 uitleg (10 min)
  4. Zelfstandig werken blokje 1 (15 min)
  5. Formuleren §6 uitleg (5 min)
  6. Zelfstandig werken blokje 2 (15 min)
  7. Exit-ticket (5 min)

Slide 12 - Tekstslide

Leerdoel

Jij kan op de juiste manier met hen/hun, dat/wat en waarmee/met wie verwijzen.

Slide 13 - Tekstslide

Lastige verwijswoorden §5
Hen of hun?


Slide 14 - Tekstslide

Lastige verwijswoorden H6
Voorbeeld:
- Hij ontslaat hen.                     (lijdend voorwerp)
- Ik geef het boek aan hen.   (na voorzetsel)
- Ik geef hun het boek.            (meewerkend voorwerp, zonder vz) 

Dus: ik geef hun het boek OF ik geef aan hen het boek. 

Slide 15 - Tekstslide

Vul aan:
Hij gaf ___ een cadeau.
A
hen
B
hun

Slide 16 - Quizvraag

Vul aan:
Zij vroeg ___ of zij even aan de kant wilden gaan.
A
hun
B
hen
C
aan hun
D
aan hen

Slide 17 - Quizvraag

Leerdoel

Jij kan op de juiste manier met hen/hun, dat/wat en waarmee/met wie verwijzen.

Slide 18 - Tekstslide

Lastige verwijswoorden H6
Dat of wat?
- Dat gebruik je om te verwijzen naar het-woorden.
- Wat gebruik je om te verwijzen naar:
    - dat, datgene
    - alles, iets, niets, het enige
    - overtreffende trap
    - een hele zin

Slide 19 - Tekstslide

Vul aan:
Dit boek is het saaiste ___ ik ooit heb gelezen.
A
dat
B
wat

Slide 20 - Quizvraag

Vul aan:
De jongen ___ daar loopt, is de broer van mijn buurmeisje.
A
dat
B
wat
C
die

Slide 21 - Quizvraag

Vul aan:
Mieke heeft nooit zin om te voetballen ___ best gek is, want ze kan het goed.
A
dat
B
wat

Slide 22 - Quizvraag

Leerdoel

Jij kan op de juiste manier met hen/hun, dat/wat en waarmee/met wie verwijzen.

Slide 23 - Tekstslide

Leerdoel
Waar + voorzetsel = dieren/dingen

Waarmee, waarover, waarbij, waarop

Voorzetsel + wie = mensen

Bij wie, met wie, naast wie

Slide 24 - Tekstslide

Vul aan:
De nieuwe puppy ____ ik je vertelde, komt volgende week al!
A
over wie
B
waarover

Slide 25 - Quizvraag

Oefenen
Opdracht: 
Cursus 6 - formuleren §5 (blz. 238)

Je begint bij opdracht 1 en volgt de leerroute die voor jou beschikbaar komt. Hoe meer je goed doet, hoe minder opdrachten je hoeft te maken!

Hoe: Je maakt het alleen
Wat: iPad + werkboek
Klaar? Oefen verder via de knop 'trainen'. Deze vind je aan de rechterkant.
timer
15:00

Slide 26 - Tekstslide

Pauze
timer
4:00

Slide 27 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  1. Vrij lezen (10 min)
  2. Formuleren §1 t/m 4 herhalen > verwijswoorden (10 min)
  3. Formuleren §5 uitleg (10 min)
  4. Zelfstandig werken blokje 1 (15 min)
  5. Formuleren §6 uitleg (5 min)
  6. Zelfstandig werken blokje 2 (15 min)
  7. Exit-ticket (5 min)

Slide 28 - Tekstslide

Leerdoel

Ik kan als/dan juist gebruiken.

Ik kan de trappen van vergelijking correct spellen.

Slide 29 - Tekstslide

Trappen van vergelijking 
3 trappen van vergelijking
- Stellende trap: snel;
- Vergrotende trap: sneller
- Overtreffende trap: snelst

Jouw oma is lief, maar mijn oma is liever en zijn oma is het liefst

Slide 30 - Tekstslide

Trappen van vergelijking §6
Let op, eindigt een woord...
- op -r? -> dan bij de vergrotende trap -der
   raar - raarder, duur  - duurder
- op -s? -> dan bij de overtreffende trap -t
   vers - verst, boos - boost
- op -st? -> dan bij overtreffende trap geen -st, maar meest
   juist - meest juist, bewust - meest bewust

Slide 31 - Tekstslide

Trappen van vergelijking §6
Uitzonderingen, een paar voorbeelden:
goed, beter, best                                   graag, liever, liefst
veel, meer, meest                                  weinig, minder, minst

... als mij of ... dan ik?
- Gebruik als na de stellende trap en dan na de vergrotende trap
Ik ben even slim als....
Ik ben slimmer dan....
- Maak de zin langer: Ana is net zo slim als hij (is)/als ik (ben)

Slide 32 - Tekstslide

Wat is de overtreffende trap van 'blond'?
A
blond
B
blonder
C
blondst
D
meest blond

Slide 33 - Quizvraag

Wat is de vergrotende trap van 'zuur'?
A
zuur
B
zuurer
C
zuurder
D
zuurst

Slide 34 - Quizvraag

Hij weet dat beter ... ik
A
als
B
dan

Slide 35 - Quizvraag

Wat is juist:
Karin is vijf keer sterker als/dan hij/hem.
A
als hij
B
als hem
C
dan hij
D
dan hem

Slide 36 - Quizvraag

Oefenen
Opdracht: 
Cursus 6 - formuleren §5 (blz. 238)
Cursus 6 - formuleren §6 (blz. 240)

Je begint bij opdracht 1 en volgt de leerroute die voor jou beschikbaar komt. Hoe meer je goed doet, hoe minder opdrachten je hoeft te maken!

Hoe: Je maakt het alleen
Wat: iPad
Klaar? Oefen verder via de knop 'trainen'. Deze vind je aan de rechterkant.
timer
10:00

Slide 37 - Tekstslide

Nu ik deze nieuwe lesstof heb gehoord, wil ik
De uitleg nog een keer horen
Meer voorbeelden zien
Meer oefeningen maken
De leerstof thuis nog eens bekijken
Een oefentoets, want ik begrijp alles.

Slide 38 - Poll