230309 Formuleren §5+6

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Leg je deze materialen op tafel?

Leesboek

Lesboek

Pen/markeerstift

IPad 

Planning periode 3
(deel 1)

donderdag 16 maart:

Toets formuleren/schrijven (1x)

De planning van vandaag:

1. Leeskwartiertje
   
2. Uitleg formuleren §5 + oefenen
3. Korte pauze (4 minuten)
4. Uitleg formuleren §6 + oefenen
5. Tijd voor huiswerk

De planning van vandaag:

1. Leeskwartiertje
   
2. Uitleg formuleren §5 + oefenen
3. Korte pauze (4 minuten)
4. Uitleg formuleren §6 + oefenen
5. Tijd voor huiswerk

Leerdoel

Jij kan op de juiste manier met hen/hun, dat/wat en waarmee/met wie verwijzen.

Lastige verwijswoorden §5

Hen of hun?

Lastige verwijswoorden §5

Voorbeeld:

- Hij ontslaat hen.                     (lijdend voorwerp)

- Ik geef het boek aan hen.   (na voorzetsel)

- Ik geef hun het boek.            (meewerkend voorwerp, zonder vz) 

Dus: ik geef hun het boek OF ik geef aan hen het boek. 

Vul aan:
Hij gaf ___ een cadeau.

1. hen
2. hun

Vul aan:
Zij vroeg ___ of zij even aan de kant wilden gaan.

1. hun
2. hen
3. aan hun
4. aan hen

Leerdoel

Jij kan op de juiste manier met hen/hun, dat/wat en waarmee/met wie verwijzen.

Lastige verwijswoorden §5

Dat of wat?

- Dat gebruik je om te verwijzen naar het-woorden.

- Wat gebruik je om te verwijzen naar:

    - dat, datgene

    - alles, iets, niets, het enige

    - overtreffende trap

    - een hele zin

Lastige verwijswoorden §5

Voorbeelden wat:

- dat, datgene: Dat(gene) wat ik wil, is niet beschikbaar. 

- alles, iets, niets, het enige: Alles wat jij doet, is leuk. 

- overtreffende trap: Patat is het lekkerste wat ik ooit gegeten heb. 

- hele zin: Zij bleef maar tegen mij praten, wat ik heel gezellig vond. 

Vul aan:
Dit boek is het saaiste ___ ik ooit heb gelezen.

1. dat
2. wat

Vul aan:
De jongen ___ daar loopt, is de broer van mijn buurmeisje.

1. dat
2. wat
3. die

Vul aan:
Mieke heeft nooit zin om te voetballen ___ best gek is, want ze kan het goed.

1. dat
2. wat

Leerdoel

Jij kan op de juiste manier met hen/hun, dat/wat en waarmee/met wie verwijzen.

Lastige verwijswoorden §5

Waar + vz of vz + wie?

- Naar dieren en dingen verwijs je met: waar + vz

   - De hond waarmee ik wandel, heet Harry

   - De fiets waarop ik fiets, is geel.

- Naar mensen verwijs je met: vz + wie

   - Sam, met wie ik graag afspreek, zit nog op school. 

Vul aan:
De nieuwe puppy ____ ik je vertelde, komt volgende week al!

1. over wie
2. waarover

Oefenen

Opdracht: 

Maak de opdracht van formuleren §5 (cursus 6).

• Je mag de opdrachten online maken. Volg dan de leerroute die voor jou beschikbaar is.

• Werk je uit je boek? Maak dan opdracht 1 t/m 5 (blz. 239) en kijk de opdrachten na.

Hoe: Je maakt het alleen

Wat: Werkboek, schrift en pen

Klaar? Maak via LessonUp de les over verwijswoorden. Je moet dan wel inloggen. 

Formuleren > oefenen verwijswoorden

De planning van vandaag:

1. Leeskwartiertje
   
2. Uitleg formuleren §5 + oefenen
3. Korte pauze (4 minuten)
4. Uitleg formuleren §6 + oefenen
5. Tijd voor huiswerk

Pauze

De planning van vandaag:

1. Leeskwartiertje
   
2. Uitleg formuleren §5 + oefenen
3. Korte pauze (4 minuten)
4. Uitleg formuleren §6 + oefenen
5. Tijd voor huiswerk

Leerdoel

Ik kan als/dan juist gebruiken.

Ik kan de trappen van vergelijking correct spellen.

Trappen van vergelijking H5

3 trappen van vergelijking

- Stellende trap: snel;

- Vergrotende trap: sneller; 

- Overtreffende trap: snelst. 

Jouw oma is lief, maar mijn oma is liever en zijn oma is het liefst. 

Wat is de overtreffende trap van 'blond'?

1. blond
2. blonder
3. blondst
4. meest blond

Wat is de vergrotende trap van 'zuur'?

1. zuur
2. zuurer
3. zuurder
4. zuurst

Trappen van vergelijking H5

Let op, eindigt een woord...

- op -r? -> dan bij de vergrotende trap -der

   raar - raarder, duur  - duurder

- op -s? -> dan bij de overtreffende trap -t

   vers - verst, boos - boost

- op -st? -> dan bij overtreffende trap geen -st, maar meest

   juist - meest juist, bewust - meest bewust

Trappen van vergelijking H5

Uitzonderingen, een paar voorbeelden:

goed, beter, best                                   graag, liever, liefst

veel, meer, meest                                  weinig, minder, minst

... als mij of ... dan ik?

- Gebruik als na de stellende trap en dan na de vergrotende trap

- Maak de zin langer: Ana is net zo slim als hij (is)/als ik (ben)

Hij weet dat beter ... ik

1. als
2. dan

Wat is juist:
Karin is vijf keer sterker als/dan hij/hem.

1. als hij
2. als hem
3. dan hij
4. dan hem

Formuleren §5

Online

Volg de leerroute (cursus 6)

óf

Werkboek

Opdracht 1 t/m 5 (blz. 239)

Formuleren §6

Online

Volg de leerroute (cursus 6)

óf

Werkboek

Opdracht 1 t/m 5 (blz. 240)