Lesson 4

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Plattegrond

Slide 2 - Tekstslide

Lesson 3 Plan
Quiz
+
Weektaak - Unit 1.2 + 1.3 + 1.5
+
Next Lesson

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

grammar

Slide 7 - Tekstslide

grammar

Slide 8 - Tekstslide

Write 3 present simple + 3 present continouous sentences.

Slide 9 - Tekstslide

Write 3 present simple + 3 present continouous sentences.

Slide 10 - Tekstslide

Weektaak

Slide 11 - Tekstslide

Weektaak
Unit 1.1
task: 2 + 3 + 4 + 5 + 6 +7 + 9 + 10 + 11

Unit 1.2
task: 2 + 3 + 4 + 5 + 6

Unit 1.3
task: 2 + 3 + 4

Done?
- Check answers.
- Workbook:
Present continuous
Present Simple

Slide 12 - Tekstslide

Present Continuous
  • happening now

Spelling rules:

[verb to be] + ing



Present simple
  • fact + routine + Habit
  • opinion (state)
  • how you feel (state)
  • what you prefer (state)


Spelling rules:
SHIT

Slide 13 - Tekstslide

grammar uitleg
1. Wie + doet (subject pronouns + verb to be)
2. Present Simple 
3. Present Continuous
4. Adverbs of frequency

Slide 14 - Tekstslide

Hoe schrijf je een zin in het Engels?
 
wie + doet + wat + waar + wanneer

onderwerp (pronoun) + werkwoord zijn (verb to be)

Slide 15 - Tekstslide

WIE = Persoonlijke Voornaamwoorden (subject pronouns)
De persoonlijke voornaamwoorden (personal pronouns) gebruik je om naar iemand of iets te refereren of letterlijk te wijzen

Een persoonlijk voornaamwoord is vaak het onderwerp van een zin.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

DOET = Veb to be (zijn)
Tegenwoordige tijd (present simple) zijn er drie vormen: 


EN
NL
am
ben
is
is
are
zijn

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Link

Present Continuous

Signal words
- now
- right now
- at the moment 
- today

Present simple

Signal words (adverbs of frequency)e:
- always
- often
- everyday
- never

Slide 20 - Tekstslide

Present Simple: Positive / affirmative (+)
I
like
chocolate
She / he / it

(SHIT)

likes
chocolate
They / we / you
like
chocolate

Slide 21 - Tekstslide

Present Simple: Negative (-)
I
don't
(do not)

like
chocolate
She / he / it

(SHIT)

doesn't

(does not)
like
chocolate
They / we / you
don't
(do not)
like
chocolate

Slide 22 - Tekstslide

Present Simple: SHIT spelling rules
RULE:
I / you / we
She / he / it
(SHIT rule)
Most verbs
add -s
live
lives
verbs ending in:
o
ch
sh
ss
x
add -es

go
watch
wash
glass
remix

goes
watches
washes
glasses
remixes

Slide 23 - Tekstslide

Present Simple: SHIT spelling rules
RULE:
I / you / we
She / he / it

(SHIT rule)
verbs ending in:

medeklinker + y

cut -y

add -ies
study
fly
celebrity
comedy
hobby
studies
flies
celebrities
comedies
hobbies

Slide 24 - Tekstslide

Present Continuous: Positive (+)
Who
verb to be
-ing
I
am
I'm
singing
He / she / it
is
he's / she's / it's
playing
They / you / we
are
they're / we're / you're
running

Slide 25 - Tekstslide

Present Continuous: Negative (-)
verb to be (negative)
I
am not
I'm not
singing
He / she / it
is not
isn't
playing
They / you / we
are not
aren't
running

Slide 26 - Tekstslide

Present Continuous: Question (?)
verb to be (question)
Am
I
singing?
Are
we / they / you
playing?
Is
he / she / it
running?
What
are
you doing?
Where
is
she going?

Slide 27 - Tekstslide

Present Continuous: Spelling Rules
Rule
example
Most verbs
-ing
go = going
look = looking
Verbs ending in -e
-e
+ ing
live = living
Verbs ending in a klinker + medeklinker
double the last medeklinker
sim = swimming
sit = sitting

Slide 28 - Tekstslide

Adverbs of Frequency

Slide 29 - Tekstslide