Unit 3 grammar recap | MAX AllRight! 2HV

Recap grammar 
Unit 3
Werk zelfstandig en in je eigen tempo door deze LessonUp. Bekijk de uitleg en maak de vragen om alle grammatica te oefenen. 
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 35 min

Onderdelen in deze les

Recap grammar 
Unit 3
Werk zelfstandig en in je eigen tempo door deze LessonUp. Bekijk de uitleg en maak de vragen om alle grammatica te oefenen. 

Slide 1 - Tekstslide

Present perfect


.
                 

Boek: p. 98 & p. 127
Vorm present perfect = has/have + volt. deelwoord (past participle)

Voltooid deelwoord =
hele ww + -(e)d                                    OF                   3e rijtje onr. ww. (p. 270)
played, visited, lived, etc                                              been, done, grown, etc.            

 

Slide 2 - Tekstslide

Present perfect


.
                 

Gebruik:
A) Iets is in het verleden begonnen en nog niet voorbij (for, since, yet, never, ever).

B) Iets is in het verleden gebeurd en de nadruk vooral ligt op het resultaat nΓΊ (het is nog merkbaar).

C) Iets is in het verleden gebeurd, maar het exacte moment is niet bekend of niet belangrijk.

Boek: p. 98 & p. 127

Slide 3 - Tekstslide



.
                 

Boek: p. 98 & p. 127
Present 
perfect
Onderwerp + has / have + volt. deelwoord
I have never eaten Mexican food.
Kaat has planned a trip.
?
Has / have + onderwerp + volt. deel-woord
Have you ever eaten Mexican food?
Has Kaat planned a trip?
-
Onderwerp + has / have + not + volt. deelwoord 
We have not met before. 
Kaat hasn't planned a trip yet.

Slide 4 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de present perfect? Sleep de zin naar de juiste reden. 
Iets is in het verleden begonnen en nog niet voorbij (for, since, yet, never, ever).
Iets is in het verleden gebeurd en de nadruk vooral ligt op het resultaat nΓΊ (het is nog merkbaar).
Iets is in het verleden gebeurd, maar het exacte moment is niet bekend of niet belangrijk.
I have never visited Australia.
We have lived here for three years
Our dogs have played together for years. 
I have broken my wrist, so I can't play tennis. 
She has just painted that door, so it is still wet!
Have you heard the news? 

Slide 5 - Sleepvraag


Hoe maak je de present perfect?
A
hele ww. + -ed
B
3e rijtje onregelmatige ww.
C
hele ww. + -s (bij he/she/it)
D
has / have + voltooid deelwoord

Slide 6 - Quizvraag


Welke zin staat in de present perfect?
A
My cat finally caught the mouse.
B
My cat hasn't caught a mouse since last year.
C
My cat never catches anything.
D
My cat is catching a mouse.

Slide 7 - Quizvraag


Welke zin staat in de present perfect?
A
Have you heard the news?
B
I didn't hear him come in.
C
They worked all day yesterday.
D
Do you have any siblings?

Slide 8 - Quizvraag


Welke zin staat in de present perfect?
A
I am going to the gym tonight.
B
I'm not hungry, I've already had lunch.
C
Did you go to Italy in 2022?
D
She loves snowboarding.

Slide 9 - Quizvraag


Vul de juiste vorm van de present perfect in. Schrijf alleen de present perfect op en gebruik niet de verkorte vorm. 
My family and I _______________ (to live) here since 2016.

Slide 10 - Open vraag


Vul de juiste vorm van de present perfect in. Schrijf alleen de present perfect op en gebruik niet de verkorte vorm. 
________ you ________ (to read) any books lately?

Slide 11 - Open vraag


Vul de juiste vorm van de present perfect in. Schrijf alleen de present perfect op en gebruik niet de verkorte vorm. 
Lila _________________ (not - to phone) her mother yet.

Slide 12 - Open vraag


Vul de juiste vorm van de present perfect in. Schrijf alleen de present perfect op en gebruik niet de verkorte vorm. 
What _______ you ________ for lunch?

Slide 13 - Open vraag


Begrijp je hoe je de present perfect maakt en gebruikt? 
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 14 - Poll

can, could, to be able to en to be allowed to 


.
                 

Boek: p. 109  & p. 130
Iets is mogelijk: can of could
- Can betekent dat het waarschijnlijk is.
This can be very tricky. = Dit kan erg lastig zijn.
- Could betekent dat het iets minder waarschijnlijk is. 
This could be very tricky = Dit zou erg lastig kunnen zijn.

Je vraagt beleefd of iets mag/kan:  can of could
Could is beleefder dan can.
Can I have a glass of water, please? = Mag ik (alsjeblieft) een glas water?
Could I have a glass water, please? = Zou ik (alsjeblieft) een glas water mogen?


Let op: na can, could, to be able to en to be allowed to gebruik je het hele ww.

Slide 15 - Tekstslide

can, could, to be able to en to be allowed to 


.
                 

Boek: p. 109  & p. 130
Je hebt het vermogen, de vaardigheid of de mogelijkheid
om iets te doen:
can, could, to be able to
- Can gebruik je alleen in de present simple.
I can help him. = Ik kan hem helpen.
- Could gebruik je voor iets wat je mogelijk zou kunnen, en soms als verleden tijd van can.
I could help him. = Ik zou hem kunnen helpen.
Luckily, I could help him. = Gelukkig kon ik hem helpen.
- To be able to kun je met alle werkwoordstijden gebruiken.
Luckily, I was able to help him. = Gelukkig kon ik hem helpen.


Let op: na can, could, to be able to en to be allowed to gebruik je het hele ww.

Slide 16 - Tekstslide

can, could, to be able to en to be allowed to 


.
                 

Boek: p. 109  & p. 130
Je hebt toestemming om iets te doen: can, could, to be allowed to
- Can gebruik je alleen in de present simple.
Dad says I can stay until 11 p.m. = Pap zegt dat ik tot 11 uur mag blijven.
- Could gebruik je voor iets wat je mogelijk zou kunnen, en soms als verleden tijd van can. Dad said I could stay until 11 p.m. = Pap zei dat ik tot 11 uur mocht blijven. 
- To be allowed to kun je met alle werkwoordstijden gebruiken.
Will you be allowed to stay unitl 11 p.m.? = Mag jij tot 11 uur blijven?

Als het gaat om toestemming hebben of krijgen is het meestal
to be allowed to


Let op: na can, could, to be able to en to be allowed to gebruik je het hele ww.

Slide 17 - Tekstslide


If you tell him your problem he might __________ help you.
A
can
B
could
C
be able to
D
be allowed to

Slide 18 - Quizvraag


When he was 16, he ________ speak six languages.
A
can
B
was able to
C
is able to
D
could

Slide 19 - Quizvraag


When I was a child, I ___________ stay up past midnight.
A
can't
B
couldn't
C
were able to
D
wasn't allowed to

Slide 20 - Quizvraag


Can you read this for me? I _______ see without my glasses.
A
can't
B
couldn't
C
'm not able to
D
wasn't allowed to

Slide 21 - Quizvraag


In class we ___________ use our phones. 
A
can't
B
couldn't
C
are not allowed to
D
is able to

Slide 22 - Quizvraag


When I was a child I used to ________ stand on my head. I can't do it anymore though.
A
can
B
could
C
be able to
D
be allowed to

Slide 23 - Quizvraag


Begrijp je wanneer en hoe je can, could, to be able to en to be allowed to gebruikt? 
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 24 - Poll

have to, must, should 


.
                 

Boek: p. 117  & p. 132

Slide 25 - Tekstslide

have to, must, should


.
                 

Boek: p. 117  & p. 132
Have to: gebruik je om aan te geven dat iets moet. Het klinkt informeel en in het Nederlands gebruik je moeten.
 
This is one of the most important questions we have to answer. =
Dit is een van de belangrijkste vragen die we moeten beantwoorden.
 
Everyone has to go home by 5 p.m. = Iedereen moet vΓ³Γ³r vijf uur β€˜s middags naar huis.






Let op: na have to, must en should  gebruik je het hele ww.

Slide 26 - Tekstslide

have to, must, should


.
                 

Boek: p. 117  & p. 132
Must : gebruik je om aan te geven dat iets moet, maar het klinkt formeler en dwingender dan have to. Je gebruikt must vooral voor wetten, regels en bevelen – dus als iets echt belangrijk is. In het Nederlands gebruik je vaak moet(en) (echt). 

You must be 18 years or older to use this service. = Je moet (echt) achttien jaar of ouder zijn om deze dienst te gebruiken.
You must take your pills. = Je moet (echt) je pillen innemen.
 
Must gebruik je ook om aan te geven dat iets niet anders kan – het is logisch, het moet wel zo zijn.
LET OP: in dit geval kun je geen have to gebruiken!
Suzy left an hour ago, so she must be home now. = Suzy is een uur geleden vertrokken, dus ze moet nu toch wel thuis zijn. (het kan niet anders dan dat ze nu thuis is)

Let op: na have to, must en should  gebruik je het hele ww.

Slide 27 - Tekstslide

have to, must, should


.
                 

Boek: p. 117  & p. 132
Should: gebruik je om te zeggen dat iets zou moeten, je gebruikt should in adviezen.

You should tell your sister you’re sorry. = Je zou eigenlijk sorry moeten zeggen tegen je zusje.
You should finish your homework first. = Je kunt beter eerst je huiswerk afmaken.







Let op: na have to, must en should  gebruik je het hele ww.

Slide 28 - Tekstslide

Match de zinnen met het correcte begin van de zin: 
You have to _______
You should _____
You mustn't / you must not ______
use your mobile phone in class
arrive at the airport early in case it's very busy.
show your passport or identity card to get on the plane.
always get enough sleep before driving a car.  
call 112 if you just have a cold.
complete a lot of exams and training to be a doctor.  

Slide 29 - Sleepvraag


You ______ be exhausted after that long swim!
A
have to
B
must
C
mustn't
D
should

Slide 30 - Quizvraag


I'm afraid I can't come to your party. I ______ study tonight. 
A
have to
B
has to
C
should
D
must

Slide 31 - Quizvraag


My car ______ be insured when I drive. 
A
have to
B
has to
C
must
D
should

Slide 32 - Quizvraag


You ______ eat so much junkfood. It's very unhealthy.
A
don't have to
B
doesn't have to
C
mustn't
D
shouldn't

Slide 33 - Quizvraag


Please excuse me for a moment, I _____ go to the toilet.
A
have to
B
has to
C
must
D
should

Slide 34 - Quizvraag


In the Netherlands, children ______ go to school. 
A
have to
B
has to
C
must
D
should

Slide 35 - Quizvraag


You ______ stay at home if you don't feel well. 
A
have to
B
has to
C
must
D
should

Slide 36 - Quizvraag


Our neighbour bought a very expensive car. He _____ be very rich! 
A
have to
B
has to
C
must
D
should

Slide 37 - Quizvraag


Begrijp je wanneer en hoe je have to, must en should gebruikt? 
πŸ˜’πŸ™πŸ˜πŸ™‚πŸ˜ƒ

Slide 38 - Poll

MAX AllRight! website


.
                 

Ga nu naar Teams > DigiLeermiddelen > MAX AllRight! website
Ga naar Unit 3 en doe de 'Test jezelf' van Β§3.2, Β§3.3, Β§3.4 en Β§3.5 OF ga naar Unit 3 en doe 'Versterk jezelf' van een onderwerp dat je lastig vindt.  


              . 


 

Slide 39 - Tekstslide