In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
woordsoorten
Slide 1 - Tekstslide
Welke woordsoorten ken je nog?
Slide 2 - Open vraag
Herhaling
lw: de, het, een
znw: mensen, dieren, dingen, planten, namen + er kan een lidwoord voor
ww: doe-woorden
vz: …de kooi, …de vakantie = alles wat op de puntje kan = vz
bnw: zegt iets over een znw - lw, bnw, znw / lw, bnw, bnw, znw
Slide 3 - Tekstslide
Sleep de kenmerken van de woordsoorten naar de juiste woordsoort.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Woord voor een mens, dier, plant of ding.
Heeft meestal een enkelvoud en een meervoud.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
Je kunt er meestal 'de', 'het' of 'een' voor zetten.
Deze woordsoort zegt iets over het ZN.
Deze woordsoort staat meestal vóór het ZN.
Er bestaat ook een stoffelijke variant van deze woordsoort.
Slide 4 - Sleepvraag
Sleep de woorden naar het juiste vakje: zelfstandig naamwoord of overige woordsoorten.
Zelfstandig naamwoord
Overige woordsoorten
20
maart
is
het
astronomisch
begin
van
de
lente
Slide 5 - Sleepvraag
Soorten werkwoorden
zww: zit in elke zin, het belangrijkste ww, bij meerdere ww in de zin, staat deze vaak achteraan.
hww: de andere werkwoorden.
Voorbeeld: Ik wil graag een rondje fietsen.
- haal de ww uit de zin
- wil: hww, fietsen: zww
Slide 6 - Tekstslide
Ik krijg met Kerstmis een cadeau van mijn ouders. Wat is KRIJG voor woordsoort in deze zin?
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
Slide 7 - Quizvraag
Mijn buurjongen gaat met zijn vriend skaten. Wat is GAAT voor woordsoort in deze zin?
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
Slide 8 - Quizvraag
Mijn buurjongen gaat met zijn vriend skaten. Wat is BUURJONGEN voor woordsoort in deze zin?
A
zelfstandig naamwoord
B
lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel
Slide 9 - Quizvraag
Mijn buurjongen gaat met zijn vriend skaten. Wat is MET voor woordsoort in deze zin?
A
zelfstandig naamwoord
B
lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel
Slide 10 - Quizvraag
Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
De
dj
draait
op
het
festival.
hippe
Slide 11 - Sleepvraag
Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Jules
heeft
voor
zijn
verjaardag
een
nieuwe
scooter
gekregen.
Slide 12 - Sleepvraag
Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Na
de
sportles
krijgt
Abdullah
dorst.
intensieve
Slide 13 - Sleepvraag
Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Op
maandag
zit
Naomi
aan
de
kassa.
Slide 14 - Sleepvraag
Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Aan
het
water
zat
een
slaperige
visser.
Slide 15 - Sleepvraag
Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Papa
wil
met
een
ouderwetse
trein
door.
Duitsland.
reizen.
Slide 16 - Sleepvraag
Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
In
de
app
vroeg
Denise
de
opdracht
van
het
wiskundehuiswerk.
Slide 17 - Sleepvraag
Hoe goed beheers jij deze lesstof?
Slide 18 - Open vraag
Heb je tips voor mij? Over welk onderdeel zou jij graag meer uitleg willen?