Open vragen beginnen (vaak) met: wie, wat, wanneer, waar, en ook hoe, hoe vaak, etc. Bijvoorbeeld: 'Hoe leer jij voor een toets?', Wie helpt jou met je huiswerk?", Hoe vaak train jij voor de voetbal? Open vragen nodigen uit om je verhaal te vertellen en leveren veel informatie op.
Gesloten vragen zijn ‘ja’-/ ‘nee’-vragen of meerkeuzevragen. Bijvoorbeeld: ‘Wilt u koffie?’ ‘Wilt u koffie of thee?’, 'Is dat jouw broer?', 'Moet jij veel trainen voor de voetbal? Deze vragen nodigen uit tot een kort antwoord.
Slide 14 - Tekstslide
4.6 Spreken, kijken, luisteren
In deze paragraaf leer je hoe je aantekeningen maakt en wat open en gesloten vragen zijn.