Nederlands gesprekken voeren criteria

Examen gesprekken voeren 
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Examen gesprekken voeren 

Slide 1 - Tekstslide

Gesprekken  = gesprek voeren
- 5 minuten 1F of 7 minuten 2F
- Met een gesprekspartner en beoordelaar
- Spiekbriefje mag

Slide 2 - Tekstslide

Het examen gesprekken voeren 
Gebruik je voorbereiding!

Een briefje gebruiken mag, maar let op, het is een gesprek, geen presentatie. 

Slide 3 - Tekstslide

Beoordeling examen gesprekken voeren 
Je gesprek wordt beoordeeld aan de hand van de volgende beoordelingscriteria: 

Slide 4 - Tekstslide

Beoordeling examen gesprekken voeren 
Beurten nemen en bijdragen aan de samenhang
 
Ruimte nemen en ruimte geven aan de ander. 
Inhaken op de onderwerpen. Op een juiste manier reageren. Gebruik signaalwoorden en zorg dat je goed te volgen bent. 

Slide 5 - Tekstslide

Beoordeling examen gesprekken voeren
Doelgerichtheid/ afstemming op doel 

Informeren, overtuigen, overhalen, amuseren. 
Gericht antwoorden, maar ook gericht vragen stellen. 

Slide 6 - Tekstslide

Beoordeling examen gesprekken voeren 
Afstemming op je gesprekspartner(s). 

Houd rekening met je gesprekspartners, met wat zij weten, en reageer op juiste toon. 
Kies: formeel of informeel. 

Slide 7 - Tekstslide

Beoordeling examen gesprekken voeren 
Woordgebruik en woordenschat.
 
Heb je voldoende woorden tot je beschikking om je goed uit te drukken? Val niet in herhaling, zorg voor variatie in woordkeuze. 

Slide 8 - Tekstslide

Beoordeling examen gesprekken voeren 
Vloeiendheid, verstaanbaarheid, grammaticale beheersing.

Praat je goed door, ben je goed verstaanbaar, en spreek je in goede Nederlandse zinnen. 

Slide 9 - Tekstslide

Nog een paar tips
Bereid je goed voor op het gesprek
Zorg dat je de inhoud kent zodat zo min mogelijk op je spiekbriefje hoeft te kijken.
Ga in op wat je gesprekspartners zeggen
 Zo draag je bij aan de samenhang van het gesprek.
Als je dit op een belangstellende manier doet, is dat prettig voor je gesprekspartners, en goed voor je eigen beoordeling.

Slide 10 - Tekstslide

Wat ga je doen?
Voor het examen Nederlands Gesprekken 1F voer je het volgende gesprek:
Overleg met collega

Slide 11 - Tekstslide

Je hebt een gesprek met je collega op je werk. Je moet binnenkort werken, maar je kunt die dag niet. Je wilt
die werkdag graag ruilen. Ook ben je vandaag je werkkleding vergeten. Je bespreekt dit met je collega. De
examenafnemer speelt de rol van je collega.

Slide 12 - Tekstslide

1. De reden van het gesprek
2. De reden waarom je niet kunt werken
3. Een vraag aan je collega over het ruilen van werkdagen
4. De reden waarom je je werkkleding bent vergeten
5. Een oplossing voor het probleem van de werkkleding
6. Afronding van het gesprek

Slide 13 - Tekstslide