Quiz herhaling leerjaar 2 (mavo 3)

Welke woorden in onderstaande zin moeten met hoofdletter?

"ich lese ein buch."
A
ich + lese
B
lese + ein
C
ein + buch
D
ich + buch
1 / 15
volgende
Slide 1: Quizvraag
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welke woorden in onderstaande zin moeten met hoofdletter?

"ich lese ein buch."
A
ich + lese
B
lese + ein
C
ein + buch
D
ich + buch

Slide 1 - Quizvraag

Hoe vind je de stam van een werkwoord?

Slide 2 - Open vraag

Wat is de vertaling van het onderstreepte woord.

"Mein Stundenplan ist sehr voll" 
A
kluisje
B
lesrooster
C
agenda
D
leerboek

Slide 3 - Quizvraag

Vertaal de onderstaande zin naar het Duits.

"Mijn zus is 20 jaar oud"

Slide 4 - Open vraag

de leraar
de aardappelen
heel erg
leuk
bevallen
soms
moeilijk
duizend
saai
tausend
gefallen
schwierig
manchmal
langweilig
der Lehrer
sehr
die Kartoffeln
toll

Slide 5 - Sleepvraag

Welke vorm van "haben" past in de onderstaande zin?

"Er ___ morgen Mathe"
A
habe
B
habt
C
hat
D
haben

Slide 6 - Quizvraag

Er zit een fout in de onderstaande zin.
Schrijf de zin correct op.

"Jonas gehen in die neunte Klasse".

Slide 7 - Open vraag

Welke vorm van "sein" past in de onderstaande zin?

"Ihr ___ die Brüder von Amelia"
A
seid
B
sind
C
bin
D
ist

Slide 8 - Quizvraag

Vervoeg het werkwoord in de zin (alleen het werkwoord noteren).

(bezoeken) Ich ___ mein Onkel in Ulm.

Slide 9 - Open vraag

Vertaal de onderstaande zin naar het Nederlands

"Ich nehme einen Schnitzel ohne Pommes"

Slide 10 - Open vraag

In welke zin is het werkwoord verkeerd vervoegd?
A
Ich arbeite in einer Schule.
B
Wir reisen mit Freunden durch Europa.
C
Er melde sich für das Spiel..
D
Sie wartet auf den Bus.

Slide 11 - Quizvraag

Hoeveel fouten staan in de onderstaande zin?
"der Junge habe zwei Bruder."
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 12 - Quizvraag

Vervoeg het werkwoord in de zin (alleen het werkwoord noteren).

(wohnen) ___ Sie in Münster Herr Kreuer?

Slide 13 - Open vraag

Bij welke naamval horen de voorzetsels "aus, bei, mit, nach, seit, von, zu"
A
eerste naamval
B
derde naamval
C
vierde naamval

Slide 14 - Quizvraag

Stel jezelf in het Duits voor.
Naam + leeftijd + woonplaats

Slide 15 - Open vraag