Quiz herhaling leerjaar 2 havo/vwo

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Welke woorden in onderstaande zin moeten met hoofdletter?

"ich lese ein buch."

1. ich + lese
2. lese + ein
3. ein + buch
4. ich + buch

Hoe vind je de stam van een werkwoord?

Wat is de vertaling van het onderstreepte woord.

"Mein Stundenplan ist sehr voll" 

1. kluisje
2. lesrooster
3. agenda
4. leerboek

Vertaal de onderstaande zin naar het Duits.

"Mijn zus is 20 jaar oud"

de leraar

de aardappelen

heel erg

leuk

bevallen

soms

moeilijk

duizend

saai

tausend

gefallen

schwierig

manchmal

langweilig

der Lehrer

sehr

die Kartoffeln

toll

Welke vorm van "haben" past in de onderstaande zin?

"Er ___ morgen Mathe"

1. habe
2. habt
3. hat
4. haben

Er zit een fout in de onderstaande zin.
Schrijf de zin correct op.

"Die Mädchen geht in die neunte Klasse".

Welke vorm van "sein" past in de onderstaande zin?

"Ihr ___ die Brüder von Amelia"

1. seid
2. sind
3. bin
4. ist

Vervoeg het werkwoord in de zin (alleen het werkwoord noteren).

(bezoeken) Ich ___ mein Onkel in Ulm.

Vertaal de onderstaande zin naar het Nederlands

"Ich nehme einen Schnitzel ohne Pommes"

In welke zin is het werkwoord verkeerd vervoegd?

1. Ich arbeite in einer Schule.
2. Wir reisen mit Freunden durch Europa.
3. Er melde sich für das Spiel..
4. Sie wartet auf den Bus.

Hoeveel fouten staan in de onderstaande zin?
"der Junge habe zwei Bruder."

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Vervoeg het werkwoord in de zin (alleen het werkwoord noteren).

(wohnen) ___ Sie in Münster Herr Kreuer?

Stel jezelf in het Duits voor.
Naam + leeftijd + woonplaats

Bij welke naamval horen de voorzetsels "aus, bei, mit, nach, seit, von, zu"

1. eerste naamval
2. derde naamval
3. vierde naamval

Wat is de vertaling van het persoonlijk voornaamwoord in de onderstaande zin?

"Das Buch ist für (hem) _____."

Hoe zeg je: "Die broek staat je goed!"

1. Die Hose gefällt mir.
2. Die Hose steht mir gut.
3. Die Hose sieht super aus.
4. Die Hose steht dir gut.