Gevoelswerkwoorden + vraagwoorden (deel)

Bonjour et bienvenue au cours du 25 novembre
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Bonjour et bienvenue au cours du 25 novembre

Slide 1 - Tekstslide

Gevoelswerkwoorden
Wat zijn dat??

Slide 2 - Tekstslide

Noem een Nederlands gevoelswerkwoord

Slide 3 - Woordweb

Franse gevoelswerkwoorden

Aimer
Détester
Adorer
Préferer

Slide 4 - Tekstslide

Herhaling werkwoorden op -er
1. Stam --> hele werkwoord - er
2. Persoon --> vous, tu etc.
3. Stam + uitgangen
Je --> e
Tu --> es
Il/elle/on --> e
Nous --> ons
Vous --> ez
Ils/elles --> ent

Slide 5 - Tekstslide

A. Adorer
B. Détester
C. Aimer
D. Préferer
Houden van
Liever hebben/voorkeur
Dol zijn op
Een hekel hebben aan

Slide 6 - Sleepvraag

De regel
Het werkwoord - vervoegd!
+ een bepaald lidwoord (le, la, l', les)
In het Nederlands komt er geen lidwoord bij.

Dus p.e
Ik hou van kaas
J'aime LE Fromage

Slide 7 - Tekstslide

Het werkwoord préférer
Kan doorgaan als; een voorkeur geven aan/ liever hebben/prefereren

Het accent verandert bij 
sommige personen, Leren!

Slide 8 - Tekstslide

Ik hou van katten
A
J'aime chats
B
Je préfère chats
C
J'aime les chats
D
J'adore les chats

Slide 9 - Quizvraag

Zij hebben een hekel aan Engels
A
Ils détesent anglais
B
Ils détestent l'anglais
C
Ils détestent anglais
D
Vous détestez l'anglais

Slide 10 - Quizvraag

Ik ben dol op brood (le pain)

Slide 11 - Woordweb

Prefereer jij pizza?
A
Tu préfères la pizza?
B
Tu préféres la pizza?
C
Tu préfères pizza?

Slide 12 - Quizvraag

Vraagwoorden (introductie)

Slide 13 - Tekstslide

Welke vraagwoorden kennen jullie al in het Nederlands?

Slide 14 - Woordweb

Un texte, Welke 8 vraagwoorden zien jullie? 
Bonjour , Comment vas-tu et  Où vas-tu? 
Je vais bien, merci. Je vais à la fête, pourquoi?
J'y vais aussi! Quelle est l'adresse? C'est 19 rue de la gare, tu vas à la fête avec qui? J'y vais avec Robin, quel est ton cadeau? 
Je vais donner une robe, qu'est-ce que tu vas donner?
 Moi je vais donner un gâteau, la fête commence quand?
La fête commence à 20  heures!

Slide 15 - Tekstslide

Un texte, Welke 8 vraagwoorden zien jullie? 
Bonjour , Comment vas-tu et  vas-tu? 
Je vais bien, merci. Je vais à la fête, pourquoi?
J'y vais aussi! Quelle est l'adresse? C'est 19 rue de la gare, tu vas à la fête avec qui? J'y vais avec Robin, quel est ton cadeau? 
Je vais donner une robe, qu'est-ce que tu vas donner?
 Moi je vais donner un gâteau, la fête commence quand?
La fête commence à 20  heures!

Slide 16 - Tekstslide

Les mots
Comment - hoe 
Pourquoi - waarom
Quel/quelle/quels/quelles - welke
Qui - Wie
Qu'est-ce que - wat
Quand - wanneer

Slide 17 - Tekstslide