HAVO 3 - NN H3 Grammatica zinsdelen - verwijzen

H3c
Goedemiddag!
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H3c
Goedemiddag!

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdstuk 3 Grammatica zinsdelen
Je leert de juiste verwijswoorden gebruiken.

Met een verwijswoord wijs je terug naar een of meer woorden die eerder genoemd zijn, het antecedent.

De vereniging vraagt haar leden om een bijdrage.
Vereniging = vrouwelijk > je verwijst naar vereniging met haar

Slide 2 - Tekstslide

Mannelijk, vrouwelijk, onzijdig
Je weet al dat er lidwoorden zijn (de, het, een):

  • de en het zijn bepaalde lidwoorden (het paard, je weet welk paard)
  • een is een onbepaald lidwoord (een paard, je weet niet welk paard)
  • de is mannelijk of vrouwelijk, of mannelijk en vrouwelijk
  • het is altijd onzijdig

Slide 3 - Tekstslide

Mannelijk, vrouwelijk

  • er zijn tips die helpen bepalen of woorden mannelijk of vrouwelijk zijn
  • Woorden met achtervoegsels die maken dat woorden bijna altijd vrouwelijk zijn (bv. bij -heid, -theek en -ie), zie theorie blz. 92
  • Woorden met achtervoegsels die maken dat woorden bijna altijd mannelijk zijn (bv. bij -aar, -aard, -ier en -icus)

Slide 4 - Tekstslide

Onzijdig
De volgende woorden zijn altijd onzijdig:

  • namen van landen
  • namen van steden
  • namen van clubs 
  • verkleinwoorden

Pak de theorie op blz. 92 / 93 erbij!

Slide 5 - Tekstslide

Welk geslacht heeft het woord?

het huisje
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
mannelijk & vrouwelijk
D
onzijdig

Slide 6 - Quizvraag

Welk geslacht heeft het woord?

de kunstenaar
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
mannelijk & vrouwelijk
D
onzijdig

Slide 7 - Quizvraag

Welk geslacht heeft het woord?

de repetitie
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
mannelijk & vrouwelijk
D
onzijdig

Slide 8 - Quizvraag

Welk geslacht heeft het woord?

het klimrek
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
mannelijk & vrouwelijk
D
onzijdig

Slide 9 - Quizvraag

Welk geslacht heeft het woord?

de mediatheek
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
mannelijk & vrouwelijk
D
onzijdig

Slide 10 - Quizvraag

Lesdoelen

Aan het einde van deze les weet je dat je:


  • met verwijswoorden terug verwijst naar woord(en) die je eerder genoemd hebt
  • eerst moet weten of een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is voor je juist kan verwijzen
  • in het meervoud kunt verwijzen met hen en hun

Slide 11 - Tekstslide

Juiste verwijswoorden

Slide 12 - Tekstslide

Hen of hun?
  • je gebruikt hen als het in de zin het lijdend voorwerp is 
  • je gebruikt hen na een voorzetsel > Joshua loopt met hen naar huis.
  • je gebruikt hun als er geen voorzetsel voor staat en het een meewerkend voorwerp is > Zij geeft hun de bloemen. 

(en natuurlijk gebruik je hun ook als bezittelijk voornaamwoord)

Slide 13 - Tekstslide

Wat
  • Je gebruikt wat als verwijswoord als je verwijst naar dat / datgene / naar een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets, het enige) / naar een hele zin.
  • Alles wat ik zeg, begrijpt mijn moeder niet.
  • Datgene wat er gebeurd is, vergeten we maar snel.
  • Het enige wat ik wil, is overgaan naar havo 4.
  • Er stond een lange file, wat erg tegenviel.


Slide 14 - Tekstslide

Daar / waar + voorzetsel
  • Je gebruikt daar / waar + voorzetsel als verwijswoord als je verwijst naar dieren en dingen. 
  • Mijn vader heeft een nieuwe auto, waarmee hij naar zijn werk rijdt. (waar + voorzetsel mee = waarmee)
  • Ik heb een tijdje paargereden op het paard Bonfire, daarop wil ik niet meer rijden omdat ik Bonfire niet meer vertrouw. (daar + voorzetsel op = daarop)


Slide 15 - Tekstslide

Voorzetsel + wie
  • Je gebruikt voorzetsel + wie als verwijswoord als je verwijst naar mensen. 
  • De groenteboer, bij wie ik wekelijks boodschappen doe, heeft goede aanbiedingen.
  • De docent met wie ik de toets besproken heb, legde goed uit.


Slide 16 - Tekstslide

Mijn broer was ziek en een vriend kwam langs om
hem op te vrolijken.

Waarnaar verwijst hem?

Slide 17 - Open vraag

De vereniging geeft ... medewerkers een bonus dit jaar.

Welk verwijswoord komt op de puntjes te staan?
(let op: DE is niet goed)

Slide 18 - Open vraag

Ik zag mijn ouders op de bruiloft. Ik heb ... enorm gemist.

Welk verwijswoord komt op de puntjes te staan?
(let op: ZE is niet goed)

Slide 19 - Open vraag

De tennisleraar .......... ik al jaren les heb, gaat naar een andere club.
Welke verwijswoorden komen op de puntjes te staan?

Slide 20 - Open vraag

Joost heeft een nieuwe fiets, ........... hij elke dag naar school fietst.
Welke verwijswoord komt op de puntjes te staan?

Slide 21 - Open vraag

We hebben dinsdag 40-minutenrooster, ..... ik erg fijn vind.
Welke verwijswoord komt op de puntjes te staan?

Slide 22 - Open vraag

Theorie

  • Lees nu de theorie van Nieuw Nederlands, blz. 92/93, goed door
  • Daarna maak je opdracht 1 t/m 3, blz. 93
  • Lever het nieuwsbericht in (opdracht les van gisteren) in  Magister Learn
  • Geef aan welk boek je gaat lezen in Hebbanindeklas

Slide 23 - Tekstslide

In deze les heb je nieuwe zaken over verwijswoorden geleerd. Beoordeel of deze les jou voldoende uitleg heeft gegeven hierover.
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

Huiswerk en afronding
Maken: opdracht 1 t/m 3, blz. 93

Slide 25 - Tekstslide