Werkwoord als bijvoeglijk naamwoord

Wat weet je over het bijvoeglijk naamwoord?
1 / 21
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Wat weet je over het bijvoeglijk naamwoord?

Slide 1 - Open vraag

Bijvoeglijk naamwoord
  • Kan ook een werkwoord zijn
  • Zo kort mogelijk
  • Het bestede geld was verdwenen = bijvoeglijk
  • Hij besteedde het geld = persoonsvorm

Slide 2 - Tekstslide

Afbranden
Het afgebrande huis. = bijvoeglijk 
Het huis brandde af. = pv-vt 
Het huis is afgebrand. = voltooid deelwoord 

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

(Begeleiden) dat grote orkest alle zangers tijdens het komende songfestival?

A
Begeleid
B
Begeleidt
C
Begeleiden
D
Begeleit

Slide 5 - Quizvraag

(Worden) je hem nooit beu?
A
Word
B
Wordt

Slide 6 - Quizvraag

(Vinden) je broertje dat nog steeds een goede zanger?
A
Vind
B
Vindt

Slide 7 - Quizvraag

De (aanbranden) havermoutpap kon ik niet door mijn keel krijgen.

A
aangebrand
B
aangebrandden
C
aangebrandde
D
aangebrande

Slide 8 - Quizvraag

De (verblinden) chauffeur botste tegen de boom.
A
verblinde
B
verblindde
C
verblind
D
verblindt

Slide 9 - Quizvraag

Mijn vader heeft eindelijk eens onze oven (reinigen)

A
gereinigt
B
gereinigd
C
gereinigdt
D
gereinig

Slide 10 - Quizvraag

Ik (binden) je tas wel even achter op je fiets.

A
bin
B
bind
C
bindt
D
binden

Slide 11 - Quizvraag

Vijf jaar geleden (richten) we een volleybalvereniging op.

A
richt
B
richtte
C
richten
D
richtten

Slide 12 - Quizvraag

(Vermoeden) jij vanochtend niet, dat we die verrassing hadden meegebracht?

A
Vermoed
B
Vermoedt
C
Vermoedde
D
Vermoedte

Slide 13 - Quizvraag

De (verpachten) landerijen werden goedkoop aan de boeren verkocht.

A
verpacht
B
verpachten
C
verpachtte
D
verpachte

Slide 14 - Quizvraag

De (vergroten) foto werd boven de bank gehangen.
A
vergrootte
B
vergroote
C
vergrote
D
vergrotte

Slide 15 - Quizvraag

Ik heb jarenlang tegen hem (voetballen).
A
gevoetbald
B
gevoetbalt
C
gevoetbaldt
D
gevoetballen

Slide 16 - Quizvraag

Hij heeft de rekening gisteren (betalen).
A
betaalt
B
betaal
C
betaaldt
D
betaald

Slide 17 - Quizvraag

Het huis is helemaal (afbranden).
A
afgebrand
B
afgebrant
C
afgebrandt
D
afgebrandd

Slide 18 - Quizvraag

Zij heeft nog nooit zo hard (rennen).
A
gerend
B
gerendt
C
geren
D
gerent

Slide 19 - Quizvraag

Gaat het lukken?
A
Ja, komt goed
B
Nee, ik heb extra hulp nodig!

Slide 20 - Quizvraag

Ga naar de app werkwoordspellen in Plot.

Slide 21 - Tekstslide