4 H quiz - Tijdvak 1 Tijdvak 2

Romaniseren is
A
De verspreiding van de cultuur van de romeinen
B
Het veroveren van zoveel mogelijk gebied door de Romeinen
C
Het proces van handel tussen de Romeinen en Germanen
D
Een verplichte taalpolitiek waarbij alle bezette gebieden het Romaans moeten leren
1 / 33
volgende
Slide 1: Quizvraag
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Romaniseren is
A
De verspreiding van de cultuur van de romeinen
B
Het veroveren van zoveel mogelijk gebied door de Romeinen
C
Het proces van handel tussen de Romeinen en Germanen
D
Een verplichte taalpolitiek waarbij alle bezette gebieden het Romaans moeten leren

Slide 1 - Quizvraag

Deze opdracht gaat over romanisering.

Wat is GEEN voorbeeld van romanisering?
A
Een Bataafse militair gelegerd in Noord-Engeland schrijft in het Latijn een brief aan zijn vader.
B
Een Frieze handelaar koopt in Noviomagus potten met Romeins muntgeld om deze ten noorden van de grens weer te verkopen.
C
Een Germaanse vrouw gaat wekelijks naar het badhuis in Mosa Traiectum om een middag te ontspannen.
D
Een Keltische bard (een zanger) zingt liederen over de heldendaden van Keltische helden van vroeger.

Slide 2 - Quizvraag

Wat betekent: klassieke cultuur
A
En cultuur met veel muziek
B
Een cultuur waarbij kunst en wetenschap belangrijk zijn
C
een cultuur waarbij de voertaal Latijn is
D
Een cultuur die nu nog van blijvende waarde is

Slide 3 - Quizvraag

Hoe werd de klassieke cultuur van de Grieken verspreidt?
A
door de filosofen
B
door handel en koloniën
C
door kunstenaren
D
door de krant

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een 'landbouwsamenleving'?
A
Een samenleving waarbij een groot aan mensen leven op het platteland en een kleiner aantal in steden.
B
Een samenleving waarbij weinig mensen leven op het platteland en een groot aantal in steden.
C
Een samenleving waarbij mensen rondtrekken van plek naar plek.
D
Een samenleving waarbij mensen leven op het platteland. In een landbouwsamenleving zijn er geen steden.

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een stadstaat?
A
Griekse stad die als zelfstandig land werd bestuurd
B
Romeinse stad die als zelfstandig land werd bestuurd
C
Griekse provincie die als zelfstandig land werd bestuurd
D
Griekse stad die werd bestuurd door de Griekse koning

Slide 6 - Quizvraag

Sparta combineerden elementen van drie bestuursvormen. Welke bestuursvorm niet?
A
Aristocratie
B
Democratie
C
Monarchie
D
Tirannie

Slide 7 - Quizvraag

Hoe heet een bestuursvorm met een alleenheerser?
A
democratie
B
tirannie
C
aristocratie
D
monarchie

Slide 8 - Quizvraag

Wat is niet juist over de bestuursvorm: monarchie?
A
De titel van de leider is erfelijk
B
alleenheerser
C
de leider komt vaak uit een rijke familie
D
de leider komt altijd met geweld aan de macht

Slide 9 - Quizvraag

Welke bestuursvorm heeft een volksvergadering
A
aristocratie
B
monarchie
C
democratie
D
tirannie

Slide 10 - Quizvraag

Dit is de volgorde van bestuursvormen van de Romeinen
A
Keizertijd, Republiek, Koningstijd
B
Republiek, Koningstijd, Keizertijd
C
Koningstijd, Republiek, Keizertijd
D
Geen van alle

Slide 11 - Quizvraag

Wat voor bestuursvorm had de Romeinse Republiek?
A
Oligarchie
B
Monarchie
C
Democratie
D
Kleptocratie

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent 'filosoof'
A
Iemand die zich bezig houdt met filosofie, de wetenschap die zich richt op geschiedenis
B
Iemand die zich bezig houdt met filosofie, de wetenschap die zich richt op wiskunde
C
Iemand die zich bezig houdt met les geven, de wetenschap die zich richt op het streven naar kennis en wijsheid
D
Iemand die zich bezig houdt met filosofie, de wetenschap die zich richt op het streven naar kennis en wijsheid.

Slide 13 - Quizvraag

Wat zijn filosofen?
A
Mensen die nadenken wat mensen doen en denken
B
Mensen die experimenten doen
C
Mensen die veel waarnemen
D
Mensen die meedoen in de politiek

Slide 14 - Quizvraag

Wie was geen Griekse filosoof?
A
Plato
B
Socrates
C
Aristoteles
D
Seneca

Slide 15 - Quizvraag

Wat is irrigatielandbouw?
A
Landbouw waarbij de boeren de taken verdeelden.
B
Landbouw waarbij het land bevloeid werd dankzij een stelsel van kanalen en dijken.
C
De verplaatsing van landbouw naar de Nijldelta
D
Landbouw waarbij de ambtenaren het voor het zeggen hadden.

Slide 16 - Quizvraag

Waarom werd het schrift uitgevonden?
A
Brieven kunnen schrijven aan familie
B
Farao kunnen schrijven voor hulp
C
Eigendommen vastleggen en voorraden bijhouden

Slide 17 - Quizvraag

Waarom is het schrift ontwikkeld?
A
Om belasting bij te houden
B
Om de irrigatielandbouw goed te kunnen regelen
C
Het bijhouden van administratie
D
De Egyptenaren wilden eigenlijk gewoon alles bijhouden

Slide 18 - Quizvraag

Waar of niet waar?

De mensen uit de prehistorie hadden een schrift zoals het hiëroglyfen schrift
A
Waar
B
niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Welke uitspraak over Egypte en Mesopotamië is niet waar?
A
In beide staten ontbrak een ambtenarenapparaat om de farao of koning te ondersteunen.
B
De eerste staat Egypte ontstond rond 3100 v.C., toen het noordelijke en het zuidelijke Nijlgebied werden verenigd.
C
De inwoners van dorpen en steden in deze staten moesten gehoorzamen aan de farao of koning.
D
Beide staten waren afgebakende gebieden die onder bescherming van een farao of koning stonden.

Slide 20 - Quizvraag

Welke overeenkomst zie je tussen het Egyptische rijk en de vroegste staten in Mesopotamië?
A
Beide staten waren goed verdedigbaar door natuurlijke grenzen
B
Het vroegste Egyptische Rijk en de eerste staten in Mesopotamië ontstonden 3100 v.C.
C
Beide staten hebben ruim 3000 jaar standgehouden
D
In beide staten was sprake van een geweldsmonopolie

Slide 21 - Quizvraag

Welke zin is juist? Waterhuishouding (irrigatie) was in Egypte nodig om …
A
het land tegen de jaarlijkse overstroming te beschermen.
B
water vast te houden voor de droge tijd.
C
het overvloedige regenwater te laten afvloeien.
D
scheepvaart mogelijk te maken.

Slide 22 - Quizvraag

Hoe konden in Egypte verschillende beroepen ontstaan?
A
Boeren konden zoveel graan verbouwen dat niet meer iedereen boer hoefde te zijn.
B
De farao besliste wat iedereen in Egypte moest doen.
C
Verschillende beroepen waren nodig voor de irrigatie
D
Verschillende beroepen waren nodig voor de bouw van de piramides.

Slide 23 - Quizvraag

Egypte was een
A
Industriële samenleving
B
Pre-agrarische samenleving
C
Agrarische-stedelijke samenleving
D
Moderne samenleving

Slide 24 - Quizvraag

Wat was geen beroep in Egypte?
A
Priester
B
Ambtenaar
C
Monteur
D
Timmerman

Slide 25 - Quizvraag

Voorkennis:
Wanneer eindigt de prehistorie?
A
Als boeren op één plek blijven wonen en de eerste dorpen en steden ontstaan.
B
Als de homo sapiens sapiens ontstaat en zich voort gaat planten.
C
Als de dinosauriërs worden vernietigd door de inslag van een meteoriet.
D
Als de mens het schrift uit heeft gevonden.

Slide 26 - Quizvraag

Wat was geen gevolg van de landbouw
A
Aanzet tot nieuwe uitvindingen en technieken
B
Mensen gingen op een vaste plek wonen
C
Er ontstonden voedsel tekorten
D
De eerste dorpen ontstonden

Slide 27 - Quizvraag

De overgang van jagen-verzamelen had grote gevolgen, ook in Egypte.

Welke gevolg laat het stukje tekst hiernaast zien?
Bron: Geschiedenis van de eerste dorpen en steden.

In sommige steden woonden wel tienduizenden mensen. Naast de boeren waren er nu ook ambtenaren, priesters, militairen, kooplieden en ambachtslieden. Er ontstonden daardoor (..) Er ontstond een bestuur dat voor de waterhuishouding zorgde, voor de voedselvoorziening en voor de verdediging
A
De bevolking groeit
B
Ontstaan sociale verschillen
C
Kans op ziektes neemt toe
D
Mensen gaan in dorpen wonen

Slide 28 - Quizvraag

Jagers en verzamelaars zijn sedentairen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quizvraag

in de tijd van jagers en verzamelaars
A
was verzamelen een sociaal kenmerk
B
was er geen cultuur
C
was het leven in kleine groepen een sociaal kenmerk
D
was het leven in eenvoudige hutten een sociaal kenmerk

Slide 30 - Quizvraag

Wat is geen overblijfsel van jagers-verzamelaars?
A
Een vuistbijl van vuursteen
B
Een werpspeer
C
Een aardewerken pot
D
Pijl en boog

Slide 31 - Quizvraag

Waren jagers-verzamelaars nomaden
A
ja, want ze leefde van jagen op wilde dieren
B
ja, want ze zwieren rond opzoek naar voedsel
C
nee, want ze kende nog geen geschreven bronnen
D
nee, want ze kende eenvoudige tentenkampen

Slide 32 - Quizvraag

Wat is geen kenmerk van de jagers en verzamelaars
A
Nomadisch bestaan
B
Gebruik van vuur
C
Gebruik van steen
D
Bouwen van huizen

Slide 33 - Quizvraag