Toets hoofdstuk 5 compleet
1 / 11
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Peter wil een nieuw horloge en een kaartje voor een concert kopen. Hij heeft te weinig geld voor beide aankopen. Hij gaat prioriteiten stellen.
Kies wat hij doet als hij prioriteiten stelt.
Kies wat hij doet als hij prioriteiten stelt.
A
Hij koopt niets.
B
Hij koopt wat het belangrijkste voor hem is.
C
Hij koopt wat het goedkoopste is.
D
Hij koopt wat het duurste is
Slide 2 - Quizvraag
Bekijk de tabel.
Geef aan welk gezin niet rondkomt van zijn inkomsten. Kies uit de volgende mogelijkheden:
A
familie Adams
B
familie Brink
C
familie Carstens
Slide 3 - Quizvraag
Hierna staan enkele aankopen van Sander.
Geef aan welke aankopen van hem verbruiksgoederen zijn. Kies uit de volgende mogelijkheden:
Geef aan welke aankopen van hem verbruiksgoederen zijn. Kies uit de volgende mogelijkheden:
A
boormachine en zaagmachine
B
spijkers en schroeven
C
hamer en schroevendraaier
Slide 4 - Quizvraag
Isa gaat een middag winkelen. Ze koopt een gezichtscrème voor € 4,95 en levensmiddelen voor € 32,80. In een restaurant neemt ze een kop koffie met een broodje voor € 5,20. Daarna gaat ze naar de markt om groente en fruit te kopen voor € 12,60.
Bereken het bedrag dat ze uitgeeft aan huishoudelijke uitgaven. Schrijf de berekening op.
Bereken het bedrag dat ze uitgeeft aan huishoudelijke uitgaven. Schrijf de berekening op.
Slide 5 - Open vraag
Loes en Caroline praten over vaste lasten. Luuk zegt: “Vaste lasten keren regelmatig terug.”
Caro zegt: “Vaste lasten zijn iedere maand anders”
Geef aan wie gelijk heeft of gelijk hebben. Kies uit de volgende mogelijkheden:
Caro zegt: “Vaste lasten zijn iedere maand anders”
Geef aan wie gelijk heeft of gelijk hebben. Kies uit de volgende mogelijkheden:
A
Caroline
B
Loes
C
Loes en Caroline
D
Geen van beiden
Slide 6 - Quizvraag
Onno leest de advertentie over schilder opleidingen. Hij geeft zich op voor zo’n opleiding. De kosten voor de opleiding worden maandelijks betaald.
Geef aan bij welke soort uitgaven de kosten van deze opleiding horen. Kies uit de volgende mogelijkheden:
Geef aan bij welke soort uitgaven de kosten van deze opleiding horen. Kies uit de volgende mogelijkheden:
A
de huishoudelijke uitgaven
B
de incidentele uitgaven
C
de vaste lasten
Slide 7 - Quizvraag
Ronald spaart voor een zaagmachine. Hij kan hiervoor € 33 per maand opzijleggen. De zaagmachine kost € 165.
Bereken hoeveel maanden hij moet sparen voor de aankoop. Schrijf de berekening op.
Bereken hoeveel maanden hij moet sparen voor de aankoop. Schrijf de berekening op.
Slide 8 - Open vraag
Lucas verlaagt zijn budget voor de huishoudelijke uitgaven.
Kies hoe hij kan bezuinigen op deze uitgaven en toch hetzelfde kan blijven kopen.
Kies hoe hij kan bezuinigen op deze uitgaven en toch hetzelfde kan blijven kopen.
A
als aankopen uitgesteld worden
B
als je in een dure maand een keer geld opneemt van je spaarrekening
C
bij een blijvend tekort
Slide 9 - Quizvraag
Madelief heeft € 1.800 op haar spaarrekening staan. Ze krijgt 5% rente. Bereken hoeveel rente Madelief per jaar krijgt. Laat de berekening zien!
Slide 10 - Open vraag
De echte slager
lekker sporten bij sportief in beweging
een nieuwe vloer aankopen
Een terrasje pakken met live optredens
Incidentele uitgaven
huishoudelijke uitgaven
vaste lasten
persoonlijke uitgaven
