P1_10_Formuleren_2hhdubbelop

Formuleren (2)
4 havo
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Formuleren (2)
4 havo

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les:
- Kun je vormen van dubbelop herkennen
- Kun je vormen van dubbelop verbeteren
- Weet je welke verwijswoorden je moet gebruiken
- Weet je wat een storende woordherhaling is
- Weet je wat verwijswoorden zijn en welke regels je moet gebruiken

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Herhaling dubbelop

Slide 4 - Tekstslide

Formuleren: dubbelop
Iets wordt op de een of andere manier twee keer gezegd

  • Tautologie
  • Pleonasme
  • Contaminatie
  • Dubbele ontkenning

Slide 5 - Tekstslide

Wat is een pleonasme? Uitleg + voorbeeld.

Slide 6 - Open vraag

Wat is een tautologie? Uitleg + voorbeeld.

Slide 7 - Open vraag

Wat is een contaminatie? Uitleg + voorbeeld

Slide 8 - Open vraag

Extra uitleg nodig?
Bekijk het filmpje op de volgende slide.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Oefenen

Slide 11 - Tekstslide

Hij pakte het koude ijs.
A
pleonasme
B
dubbele ontkenning
C
contaminatie
D
tautologie

Slide 12 - Quizvraag

Overnieuw
A
Tautologie
B
Pleonasme
C
Contaminatie
D
Dubbele ontkenning

Slide 13 - Quizvraag

Het wordt afgeraden om niet naar Egypte te reizen.
A
Tautologie
B
Pleonasme
C
Contaminatie
D
Dubbele ontkenning

Slide 14 - Quizvraag

Vanzelfsprekend zal ik dat werk natuurlijk wel nakijken.
A
Tautologie
B
Pleonasme
C
Contaminatie
D
Dubbele ontkenning

Slide 15 - Quizvraag

Nachecken
A
Tautologie
B
Pleonasme
C
Contaminatie
D
Dubbele ontkenning

Slide 16 - Quizvraag

Dat is een mooie, houten boomstam.
A
Tautologie
B
Pleonasme
C
Contaminatie
D
Dubbele ontkenning

Slide 17 - Quizvraag

Ik kan de dubbelop goed herkennen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Poll

Theorie verwijswoorden

Slide 19 - Tekstslide

Noem een verwijswoord

Slide 20 - Woordweb

Fouten met verwijswoorden
Verwijswoord =
  • een woord dat vooruit- of terugwijst naar een woord verderop of naar een eerder genoemd woord.
Antecedent =
  • een woord, woordgroep of zin waarop het verwijswoord terugslaat

Slide 21 - Tekstslide

Fouten met verwijswoorden
  • De man waarop ik wachtte, droeg een hoed.
  • Het meisje die daar staat, is heel aardig.

Welke verwijswoorden zijn fout?

Slide 22 - Tekstslide

Fouten met verwijswoorden
Belangrijk bij het gebruik van verwijswoorden:
  • Gebruik van het juiste verwijswoord
  • Duidelijk waarnaar het verwijswoord verwijst (wat het antecedent is)


Twee soorten fouten met verwijswoorden:
  •  gebruik van een onjuist verwijswoord
  •  onduidelijk verwijzen


Slide 23 - Tekstslide

Onduidelijk verwijzen
Onduidelijk Verwijzen:
  • Geen antecedent  –
    het woord waarnaar verwezen wordt, staat niet in de tekst. Bijvoorbeeld:
  • Aaf en Ben hebben dit veroorzaakt. - wat is dit?
  • Onduidelijk wat het juiste antecedent is  –  meerdere antecedenten zijn mogelijk. Bijvoorbeeld: 
  • De gymleraar vroeg aan Kees of hij de bal uit de bosjes wilde halen die hij er zojuist had ingeschopt. 

Slide 24 - Tekstslide

Regels verwijswoorden
Er zijn veel regels voor het juiste gebruik van hij/hem/haar/hun/hen/etc.
Kijk in je boek voor een overzicht van alle regels.


Slide 25 - Tekstslide

To do...
  • Samenvatting maken theorie
  • Theorie leren
  • Oefentoetsen online maken (methodesite)
  • Oefentoets van docent maken (SOM)
  • Vragen stellen?

Slide 26 - Tekstslide