Regel: A-Umlaut klas 2 TH

Regel: Sterke werkwoorden 
met A-Umlaut
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Regel: Sterke werkwoorden 
met A-Umlaut

Slide 1 - Tekstslide

  1. Wanneer is een werkwoord sterk en wanneer zwak?
  1. Sterke werkwoorden veranderen in de vt (verledentijd) van klinker:
  2. schwimmen-schwamm
  3. laufen-lief
  4. gehen-ging
  5. De meeste ww die in het Nederlands sterk zijn, zijn dat in het Duits ook (let op er zijn uitzonderingen!) 

  1. Zwakke werkwoorden
    veranderen in de vt niet van klinker:
  2. wohnen-wohnte
  3. machen-machte

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden?

Slide 3 - Open vraag

Sterk of zwak?

schwimmen=zwemmen
A
sterk
B
zwak

Slide 4 - Quizvraag

Sterk of zwak?

wohnen = wonen
A
sterk
B
zwak

Slide 5 - Quizvraag

Sterk of zwak?

arbeiten=werken
A
sterk
B
zwak

Slide 6 - Quizvraag

Sterk of zwak?
geben=geven
A
sterk
B
zwak

Slide 7 - Quizvraag

Sterke werkwoorden met een a in de stam krijgen in de t.t bij
 du en er/sie/es een ä
fahren
ich fahre
du fährst
er/sie/es fährt
wir fahren
ihr fahrt
sie/Sie fahren

schlafen 
ich schlafe
du schläfst
er/sie/es schläft
 wir schlafen
 ihr schlaft
sie/Sie schlafen

Slide 8 - Tekstslide

Hij rijdt (fahren)
A
er fahrt
B
er fährt

Slide 9 - Quizvraag

Wij rijden (fahren)
A
wir fahren
B
wir fähren

Slide 10 - Quizvraag

Wir (fahren) ..........morgen nach Deutschland.

Slide 11 - Open vraag

(schlafen) Bis wann ........... du?

Slide 12 - Open vraag

(fahren) Ich ............ nach München.

Slide 13 - Open vraag