13/11 lezen 2.3 opbouw inleiding en slot, tekstverbanden, verwijswoorden

Lezen 2.3
functies inleiding en slot
tekstverbanden
verwijswoorden

1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Lezen 2.3
functies inleiding en slot
tekstverbanden
verwijswoorden

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Lesdoel
  • Lezen
  • Terugblik
  • Instructie- zelfstandig in stilte werken 
  • Verlengde instructie - in stilte werken 
  • Exitticket
  • Afsluiten (reflectie en feedback)

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:

  • kun je benomen hoe een inleiding en slot zijn opgebouwd;
  • kun je benoemen wat de functie van tekstverbanden en verwijswoorden is;
  • heb je geoefend met inleiding, slot tekstverbanden en verwijswoorden. 


Blauw = kennen = kennis = leren
Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

Slide 3 - Tekstslide

timer
25:00
In stilte lezen uit het door jouw gekozen boek op niveau.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Welke twee soorten interviewverslagen zijn er en wat houden ze in?

Slide 6 - Open vraag

Interviewverslag
Een voorbeeld van een informatieve tekst is een interviewverslag. Deze bestaat in twee soorten:

  1. Letterlijk interviewverslag - letterlijk weergegeven
  2.  Samenvattend interviewverslag - weergegeven als samenvatting

Slide 7 - Tekstslide

Letterlijke weergave:

Interview met de Oekraïense Anastasija Pylypenko
Voor de oorlog reisde u ook al als toerist. Nu bent u vluchteling. Wat is het verschil?
Ik kijk nu met een andere blik naar de plaatsen waar ik kom. Ik vraag me af waar ik me het beste kan vestigen met het oog op de toekomst. Is er werk voor mij? Kan ik een betaalbare woning vinden?
En wat is daar tot nu toe uitgekomen?
Ik ben hier gekomen met een Oekraïense vriendin en we hebben samen een besluit genomen. We blijven waar het ons bevalt.
Hoe bent u in Amsterdam beland?
Ik ben constant onderweg geweest: nadat ik uit Kiev gevlucht was, ben ik in Sharm-el- Sheikh, Wenen, München en Frankfurt geweest voordat ik twintig dagen geleden in Amsterdam aankwam.
En bevalt Amsterdam?
Ja, hier zie ik wel een toekomst voor mezelf.
Waarom?
Amsterdam heeft een internationaal karakter. Veel mensen spreken er Engels. Daardoor zijn er voldoende kansen op werk. Ik hoop dat ik als psycholoog in het Engels aan de slag kan.
Naar: Floris Akkerman, trouw.nl

Slide 8 - Tekstslide

Samenvattende weergave:
Interview met de Oekraïense Anastasija Pylypenko

Anastasija Pylypenko (32) reist als vluchteling anders dan voorheen: ‘We blijven waar het ons bevalt’
Reizen deed de Oekraïense Anastasija Pylypenko (32) al voor de oorlog, als toerist. Maar nu kijkt ze als vluchteling met een andere blik naar de plaatsen waar ze komt: ‘Ik vraag me af waar ik me het beste kan vestigen met het oog op de toekomst. Is er werk voor mij? Kan ik een betaalbare woning vinden?’ Met een Oekraïense vriendin, met wie ze optrekt, heeft ze besloten: ‘We blijven waar het ons bevalt.’
Sinds de oorlog begon, is ze constant onderweg. Ze ontvluchtte Kiev en trok naar Sharm-el-Sheikh, Wenen, München en Frankfurt. Twintig dagen geleden kwam Pylypenko aan in Amsterdam. Hier ziet ze een toekomst voor zichzelf weggelegd vanwege het internationale karakter.
Ze kan zich, vertelt ze in een café in de Amsterdamse wijk De Pijp, met haar Engels makkelijk redden. ‘Daardoor zijn er voldoende kansen op werk. Ik hoop dat ik als psycholoog in het Engels aan de slag kan.’
Naar: Floris Akkerman, trouw.nl

Slide 9 - Tekstslide

INFORMATIEVE TEKST
OVERTUIGENDE TEKST

Slide 10 - Sleepvraag

Informatieve teksten
Een informatieve tekst bevat vooral feitelijke informatie:

  • Geven beschrijving van gebeurtenissen die echt hebben plaatsgevonden.
  • Informatie over dingen die in werkelijkheid bestaan.
  • kennis die door waarneming of onderzoek is verkregen.
  • Uitleg die je kunt uitvoeren.

Slide 11 - Tekstslide

Nieuwe lesstof

Slide 12 - Tekstslide

Opbouw van een tekst
In een goedgeschreven tekst staat de informatie in een logische volgorde: de tekstopbouw.
Twee manieren om een tekst op te bouwen komen vaak voor:
• een driedeling: inleiding – kern – slot;
• een tweedeling: inleiding – kern.

Als de laatste alinea van een tekst nog nieuwe informatie toevoegt aan het onderwerp, hoort die bij de kern.
Als de laatste alinea de tekst afrondt, bijvoorbeeld in de vorm van een samenvatting of conclusie, dan is er sprake van een slot.




Slide 13 - Tekstslide

Opbouw van een tekst
Elke inleiding is allereerst bedoeld om aandacht te trekken. De inleiding moet ervoor zorgen dat de lezer ook de rest van de tekst gaat lezen.

Een inleiding kan ook nog andere functies hebben:
• het onderwerp noemen of beschrijven;
• de aanleiding noemen. De schrijver geeft aan waarom hij de tekst heeft geschreven;
• de centrale vraag stellen. De schrijver beantwoordt deze vraag later in de tekst;
• de mening van de schrijver geven. In de rest van de tekst ondersteunt de schrijver zijn mening met argumenten;
• een samenvatting van de inhoud geven. In de rest van de tekst geeft de schrijver meer bijzonderheden (een nieuwsbericht is zo opgebouwd).




Slide 14 - Tekstslide

Opbouw van een tekst
Functies van het slot
Een slot kan verschillende functies hebben:
• een conclusie geven. Je herkent een conclusie vaak aan signaalwoorden als: dus, daarom, dan ook;
• een samenvatting geven van het belangrijkste uit de tekst. Je herkent een samenvatting vaak aan signaalwoorden als: kortom, samenvattend;
• een advies geven. Je herkent een advies bijvoorbeeld aan zinnetjes als: het is raadzaam, het is beter, het is aan te raden.



Slide 15 - Tekstslide

Waarom moet je dit leren?

  • Het helpt je teksten beter te begrijpen, tekstsoorten te herkennen, sneller informatie in een tekst te vinden en sneller kunnen zien of een tekst bruikbaar is.
  • Het scheelt je tijd bij een toets en uiteindelijk bij je schoolexamens en examens.
  • Je kan deze kennis gebruiken bij alle teksten, dus ook voor al je andere schoolvakken.
  • Het is verplichte lesstof.

Slide 16 - Tekstslide

Wat wordt er ook alweer bedoeld met 'signaalwoord'?

Slide 17 - Woordweb

Tekstverbanden - signaalwoorden
Een schrijver geeft zijn tekst een goede opbouw door zinnen en alinea’s in een logische volgorde te zetten. Dit doet hij om de tekst goed leesbaar er overzichtelijk te houden. Als een tekst niet lekker leest, dan stopt de lezer vaak met lezen.




    Slide 18 - Tekstslide

    Signaalwoorden
    Signaalwoorden zijn woorden die een 'signaal' (een teken) afgeven dat er iets in een alinea gaat gebeuren. Er komt bijvoorbeeld een tegenstelling aan.

    Slide 19 - Tekstslide

    Slide 20 - Tekstslide

    Hoe pak je het aan?
    Kennen = kennis = leerwerk (je moet het echt uit je hoofd kennen, bijvoorbeeld door flitskaartjes te maken): tekstverbanden en de bijbehorende signaalwoorden
    Kunnen= oefenen van wat je geleerd hebt
    - toepassing = een tekstverband kunnen herkennen tussen woorden, in zinnen en tussen alinea's
    - toepassen = aan signaalwoorden kunnen zien bij welk tekstverband ze horen
    - inzicht = zelf een tekstband kunnen aanbrengen door signaalwoorden te gebruiken tussen woorden, in zinnen en tussen alinea's


    Slide 21 - Tekstslide

    Slide 22 - Video

    Tekstverbanden:

    Concluderend

    Redengevend

    Tegenstellend

    Opsommend
    toch
    en
    nog
    maar
    dus
    want
    concluderend
    omdat

    Slide 23 - Sleepvraag

    Werk voor deze les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
    • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
    • je werkt in STILTE en je mag NIET PRATEN of OVERLEGGEN en geen vragen stellen
    • je bent echt aan het werk!
    Klaar = in STILTE lezen

    Pak je VIP en noteer:
    Lezen 2.3, opdracht 8, 10 t/m 12 + 14 t/m 16 en 18
    +nakijken en verbeteren eerder huiswerk met een andere kleur!
    Wat niet af is = huiswerk
    Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!

    Slide 24 - Tekstslide

    Inleiding
    Een schrijver kan:
    • een voorbeeld bij het onderwerp geven
    • een belangrijke vraag over het onderwerp stellen
    • een mening of standpunt (over het onderwerp) geven
    • de hoofdgedachte van een tekst noemen
    • een deskundige over het onderwerp introduceren
    • een leuk, kort verhaaltje (anekdote) vertellen 
    • iets over de opbouw van een tekst vertellen
    • korte samenvatting van de tekst geven
    • een belangrijke vraag over het onderwerp stellen
    • een probleem noemen
    • iemands persoonlijke ervaring vertellen;
    • de aanleiding noemen waarvoor de tekst geschreven is –->  er gebeurde iets, waardoor het logisch was om nu deze tekst te schrijven. Voorbeelden: er is een onderzoek gedaan, er is een boek verschenen, iets is in het nieuws of het is een bepaalde datum, periode of seizoen.



    Slide 25 - Tekstslide

    Slot
    In het slot rondt de schrijver de tekst af. Ook dit kan op verschillende manieren. 

    Een schrijver kan:
    • de hoofdgedachte noemen
    • een samenvatting van de tekst geven
    • een conclusie trekken
    • een toekomstige verwachting benoemen
    • antwoord geven op de vraag uit de inleiding
    • de oplossing voor een probleem geven
    • een advies geven of een oproep doen

    Slide 26 - Tekstslide

    Functies tekstdelen - kort
    Inleiding: de schrijver noemt het onderwerp van de tekst en wil de lezer nieuwsgierig maken.
     Dit kan op veel manieren, bijvoorbeeld:
    • een gebeurtenis beschrijven;
    • een mening over het onderwerp geven;
    • een vraag over het onderwerp stellen.
    Kern: het grootste deel van de tekst met de meeste informatie over het onderwerp. 
    Gaat per alinea in op een deelonderwerp van het onderwerp. Tekstverbanden om het een lopende tekst te maken!
    Slot:  meestal de laatste alinea, 
    bijvoorbeeld:
    • het belangrijkste wordt kort herhaald 
    • er wordt naar de toekomst wordt gekeken
    • de vraag uit de inleiding wordt beantwoorden
    Vaak hebben ze een vaste structuur!


    Slide 27 - Tekstslide

    verhaaltje
    conclusie
    vraag
    samenvatting
    advies/oproep
    onderwerp
    Inleiding 
    Inleiding
    Inleiding
    Slot
    Slot
    Slot

    Slide 28 - Sleepvraag

    Tekstverband - signaalwoord
    Tekstverband = het verband van een tekst
    --> hoe de woorden, zinnen of alinea's met elkaar verbonden zijn.

    Daar gebruiken we signaalwoorden voor.
    Signaalwoorden = een woord dat een signaal (een teken) geeft dat er iets in een alinea gaat gebeuren. Er komt bijvoorbeeld een tegenstelling aan.
    --> het woord laat met een signaal laat zien of er bijvoorbeeld
    een uitleg of voorbeeld volgt, die dus aansluit bij het woord.de zin of de alinea daarvoor.

    Elk tekstverband heeft dus bijbehorende signaalwoorden. 
    LET OP: sommige signaalwoorden (of woorden die er op lijken) kunnen ook bij andere tekstverbanden horen!

    Slide 29 - Tekstslide

    Slide 30 - Tekstslide

    Tekstverbanden/signaalwoorden
    Verbanden

    • opsommend


    • tegenstellend


    • oorzaak-gevolg


    tijdsvolgorde




    -
    Verbindingswoorden/signaalwoorden

    • ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook, (nog), verder, ten slotte, en, niet alleen

    • maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, ondanks dat, aan de ene kant... aan de andere kant

    • daardoor, doordat, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij

    • eerst, terwijl, nadat, voordat, daarna, vervolgens, ten slotte

    Slide 31 - Tekstslide

    Tekstverbanden/signaalwoorden
    Verbanden
    • redengevend

    •concluderend

    • vergelijking


    • samenvattend


    uitleggend


    Verbindingswoorden/signaalwoorden
    • want, omdat, namelijk, immers, daarom, de reden hiervoor

    • dus, concluderen, dat betekent, kortom, al met al

    • net zo als, even ... als, in vergelijking met, meer/groter dan (Jolanda verdient minder geld dan ik) = vergelijkende trap

    • al met al, kortom, om kort te gaan, samenvattend

    • dat wil zeggen, met andere woorden uitleg met voorbeelden: bijvoorbeeld, zoals, denk aan, neem nou


    Slide 32 - Tekstslide

    Welk tekstverband hoort bij het tekstverband 'tijdsvolgorde'?
    A
    Terwijl
    B
    Daarnaast
    C
    Toch
    D
    Vervolgens

    Slide 33 - Quizvraag

    Dus dit was de herhaling over tekstverbanden.
    Wat is het tekstverband?
    A
    tegenstelling
    B
    voorbeeld
    C
    conclusie
    D
    opsomming

    Slide 34 - Quizvraag

    Welk tekstverband hoort bij het chronologisch tekstverband?
    A
    terwijl
    B
    daarnaast
    C
    toch
    D
    mits

    Slide 35 - Quizvraag

    Tekstverbanden, het woord 'maar' hoort bij een .......tekstverband
    A
    opsommend
    B
    voorbeeldgevend
    C
    tegenstellend
    D
    redengevend

    Slide 36 - Quizvraag

    " Kortom, dit was de herhaling over tekstverbanden."
    Wat is het tekstverband?
    A
    tegenstelling
    B
    conclusie
    C
    voorbeeld
    D
    opsomming

    Slide 37 - Quizvraag


    Wat is een tekstverband?
    A
    Het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd.
    B
    Het belangrijkste in een alinea.
    C
    De samenhang tussen woorden, zinnen of alinea's.
    D
    Relaties tussen verschillende delen van de tekst.

    Slide 38 - Quizvraag

    Het signaalwoord 'dus' kan zowel een concluderend tekstverband zijn als een redengevend tekstverband
    A
    Waar
    B
    Niet waar

    Slide 39 - Quizvraag

    Werk voor deze  les + huiswerk: 
      Pak je VIP en noteer:
      Lezen 2.3, opdracht  8, 10 t/m 12 + 14 t/m 16 en 18
      +nakijken en verbeteren eerder huiswerk met een andere kleur!

      Lezen 2.3, opdracht 8, 10 t/m 12 + 14, 15 en 18
      +nakijken en verbeteren eerder huiswerk met een andere kleur!

      Klaar = in STILTE lezen
      Wat niet af is = huiswerk

      Slide 40 - Tekstslide

      Lesdoel:
      Aan het einde van deze les:

      • kun je benomen hoe een inleiding en slot zijn opgebouwd;
      • kun je benoemen wat de functies van tekstverbanden en verwijswoorden zijn;
      • heb je geoefend met inleiding, slot tekstverbanden en verwijswoorden. 


      Blauw = kennen = kennis = leren
      Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

      Slide 41 - Tekstslide

      De opbouw van de tekst 
      titel
      inleiding
      alinea
      Tussenkopje
      plaatje

      Slide 42 - Sleepvraag

      opsommend tekstverband
      concluderend tekstverband
      tegenstellend tekstverband
      redengevend tekstverband
      uitleggend/voorbeeldgevend tekstverband
      dus
      en
      toch
      zoals
      maar
      daarom
      dat wil zeggen
      want

      Slide 43 - Sleepvraag

      Ik kan benomen hoe een inleiding en slot zijn opgebouwd en wat de functies van tekstverbanden en verwijswoorden zijn.

      😒🙁😐🙂😃

      Slide 44 - Poll

      Reflectie:
      Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
      Wat kan nog iets beter? Hoe ga je dat verbeteren?

      Slide 45 - Open vraag

      Feedback:
      Wat vond je fijn/goed aan deze les?
      Wat zou je liever anders willen zien?

      Slide 46 - Open vraag