A1 en A2 nakijken

A1 - De kracht van verhalen
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

A1 - De kracht van verhalen

Slide 1 - Tekstslide

Vraag 1a
Zoek uit waar de term 'broodje aap' vandaan komt. 

Slide 2 - Tekstslide

Vraag 1a
Het begrip broodjeaapverhaal raakte in Nederland in gebruik nadat de schrijfster Ethel Portnoy in 1978 een aantal van dit soort verhalen bundelde in een boekje met de titel ‘Broodje Aap. De folklore van de postindustriële samenleving’. De titel
‘Broodje aap’ is ontleend aan het verhaal dat er in een bepaald restaurant broodjes met apenvlees werden verkocht.

Slide 3 - Tekstslide

Vraag 1b en 1c
Ken jij ook een ander broodjeaapverhaal?

Zijn er onderdelen in het verhaal dat je gevonden hebt, die wél waar zijn? 

Slide 4 - Tekstslide

Vraag 2
Wat is het verschil tussen een mythe en een legende? 

Slide 5 - Tekstslide

Vraag 2 
Een mythe is een bovennatuurlijk verhaal waarin goden, halfgoden of mythische wezens een rol spelen. 
Bij een legende is het een heilige zoals Jezus Christus of Maria
die een wonder verricht.

Slide 6 - Tekstslide

Vraag 3
Als in een legende; berustend op de overlevering; beroemd; befaamd; fabelachtig; volgens de legende; zo beroemd dat er nog steeds over gesproken wordt.

Slide 7 - Tekstslide

Vraag 3
Leg uit welke betekenis het woord 'legendarisch' heeft. 

Slide 8 - Tekstslide

Vraag 4 
Bedenk zelf drie kenmerken van sprookjes.

Slide 9 - Tekstslide

Vraag 4 
Een sprookje begint vaak met de zin ‘Er was eens…’ en eindigt met ‘En ze leefden nog lang en gelukkig’. Een sprookje loopt dus altijd goed af, terwijl dit bij andere verhalen niet zo hoeft te zijn. 

De meeste verhalen spelen zich daarnaast af in een bepaalde tijd en op een bepaalde plaats. Bij sprookjes is de tijd en de ruimte juist niet gedefinieerd. Sprookjes zijn internationaal populair door die ongedefinieerde plaats en ruimte, zo zijn ze in meerdere landen/culturen en tijden te situeren. 

Ook de moraal (het opvoedkundige aspect) maakt sprookjes internationaal populair.

Slide 10 - Tekstslide

Vraag 5
Waarom rijmden verhalen vroeger? Noem twee redenen. 

Slide 11 - Tekstslide

Vraag 5 
Met rijm kon de minstreel het verhaal makkelijker onthouden en het zo goed aan het publiek overdragen. 
Hierdoor kon het publiek de moraal van het verhaal beter
onthouden.

Slide 12 - Tekstslide

Vraag 6
Wat is volgens jou de moraal van het verhaal bij Karel ende Elegast

Slide 13 - Tekstslide

Vraag 6
De moraal is ‘wees trouw aan God’. Door God (hier als engel hoorbaar) te gehoorzamen wordt Karel uiteindelijk een betere man. Karel ziet in dat hij zijn zwager Eggeric ten onrechte vertrouwt (Eggeric wil Karel vermoorden) en dat hij Elegast te
zwaar heeft veroordeeld (Elegast is eerder door Karel verbannen, maar Elegast neemt het desondanks op voor Karel door te vertellen over de geplande moord). 

Slide 14 - Tekstslide

Vraag 10, 11 en 12 

Slide 15 - Tekstslide

A2 - Klassieke en moderne helden

Slide 16 - Tekstslide

Vraag 1a
Welke eigenschappen heeft Herakles? 
Welke eigenschappen zijn typerend voor een held? 
Leg je antwoord uit met citaten uit de tekst. 

Slide 17 - Tekstslide

Vraag 1a
Herakles is dapper (‘Herakles zag er bepaald niet tegenop de gevaarlijke strijd met de leeuw te beginnen’), slim (hij rookt de leeuw uit), heel sterk en kent geen angst
wanneer hij de leeuw doodt. 

Slide 18 - Tekstslide

Vraag 1b
Welke eigenschappen zijn niet typerend (atypisch) voor een held? Leg je antwoord uit met citaten uit de tekst.

Slide 19 - Tekstslide

Vraag 1b
Hij is driftig (‘Dat maakte hem weer eens ouderwets driftig’ en ‘Hij wist zich met enige moeite toch te beheersen’) en hij heeft zichzelf niet in de hand (‘Hij leefde zich uit op
onschuldige bomen’). Dit zijn geen eigenschappen van een held.

Slide 20 - Tekstslide

Vraag 2
Waarom is Herakles geen god? Leg je antwoord uit met een citaat uit de tekst. 

Slide 21 - Tekstslide

Vraag 2
Herakles is de zoon van een gewone vrouw en Zeus. Hij is daarom een halfgod. In het verhaal ziet de landman Herakles helemaal aan voor god. Maar Herakles houdt de landman tegen wanneer deze hem offers wil brengen. Vervolgens zegt Herakles: ‘Als ik hier na dertig dagen nog steeds niet terug ben, breng dan maar dodenoffers aan Herakles, als ik blijf leven komt dit offer toe aan de grote Redder, aan Zeus zelf’. 

Slide 22 - Tekstslide

Vraag 3 
Waarom denk je dat Herakles de leeuw vilt?

Slide 23 - Tekstslide

Vraag 3

Herakles wil de vacht van de leeuw als bewijs dat hij de leeuw zelf heeft gedood.

Slide 24 - Tekstslide

Vraag 4
Wie is de tegenstander van Herakles en hoe wordt hij beschreven? 

Slide 25 - Tekstslide

Vraag 4
(Koning) Eurystheus is de tegenstander van Herakles. Hij wordt beschreven als een lafaard. Hij is bang en kruipt bibberend weg in een bronzen vat onder de grond. 

Slide 26 - Tekstslide

Vraag 5 
Wie redt Herakles door het doden van de leeuw? 

Slide 27 - Tekstslide

Vraag 5
Hij redt de inwoners (boeren) van Nemea.

Slide 28 - Tekstslide

Vraag 6
Welke morele les(sen) geeft dit verhaalfragment? Leg je antwoord uit. 

Slide 29 - Tekstslide

Vraag 6 
‘Wie niet sterk is moet slim zijn’. 

Herakles rookt de leeuw uit en gebruikt de nagels van
het dier om het te villen. 

Slide 30 - Tekstslide

Vraag 7 t/m 12

Slide 31 - Tekstslide