In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
2H 5.1 en5.2 Herhalen
BEWEGEN
Slide 1 - Tekstslide
II Je kunt niet elke video-opname zo maar analyseren. Voor een goed resultaat moet een video-opname aan een aantal voorwaarden voldoen. Welke voorwaarden zijn dat?
A
De camera moet stilstaan.
B
De lengte van de video-opname moet bekend zijn.
C
Het aantal beelden per seconde moet bekend zijn.
D
De schaal van het beeld moet bekend zijn.
Slide 2 - Quizvraag
VI Je ziet een stroboscopische foto van een rollende bal. De stroboscoop gaf om de 0,1 s een flits. Hoeveel tijdsverschil zit er tussen de eerste en de laatste opname? Het tijdsverschil tussen de eerste en de laatste opname is
A
0,5 s
B
0,6 s
C
0,7 s
D
0,8 s
Slide 3 - Quizvraag
VII Je ziet een stroboscopische foto van een speelgoedeend die weg wordt gegooid. Op welk moment bewoog de speelgoedeend het snelst?
A
toen hij beneden was
B
toen hij boven was
C
hij bewoog steeds even snel
Slide 4 - Quizvraag
Givayno heeft een video-opname van een vallende bal. Hij wil een plaats-tijdtabel maken van deze valbeweging. Wat moet Givayno weten om dat te kunnen doen?
A
hoeveel belden er zijn gemaakt per seconde
B
uit hoeveel opnames de opname bestaat
C
van welke afstand de opnam gemaakt is
D
wat de schaal van de videobeelden is
Slide 5 - Quizvraag
Gijs heeft een video-opname van een parachutespringer. Hij wil een plaats,-tijdtabel maken van deze beweging. Wat moet Gijs weten om dat te kunnen doen?
A
hoe groot de afstanden op beelden in werkelijkheid zijn.
B
hoe lang de hele video-opname duurt.
C
met welke tussepozen de momentopnames zijn gemaakt.
D
wat de resolutie van de video-opname is.
Slide 6 - Quizvraag
zesde foto
Vierde foto
Afstand in echt
tussenruimte
Slide 7 - Sleepvraag
Hoeveel tussenruimtes zijn er?
Slide 8 - Open vraag
Serani heeft van een fietstocht een afstand-tijdtabel gemaakt. Hij wil er een afstand-tijddiagram van maken. Wat moet hij als eerste doen?
A
De gegevens uit de tabel als punten in het rooster tekenen.
B
Een assenstelsel tekenen.
C
Een lijn tekenen die zo goed mogelijk bij de meetpunten aansluit.
D
Een schaalverdeling langs de assen maken.
Slide 9 - Quizvraag
Een wandeling van 12 km heeft 3 uur geduurd. Wat was de gemiddelde snelheid?
A
0,25 km/h
B
4 km/h
C
9 km/h
D
36 km/h
Slide 10 - Quizvraag
Een topsporter loopt 100 m in 10 s. Wat is zijn snelheid in km/h?
A
2,8 km/h
B
10 km/h
C
28 km/h
D
36 km/h
Slide 11 - Quizvraag
Als je de gemiddelde snelheid en de tijd weet, dan kun je de afstand uitrekenen. Welke formule gebruik je daarvoor?
A
gemiddelde snelheid =
afstand - tijd.
B
Gemiddelde snelheid =
tijd : afstand.
C
gemiddelde snelheid =
afstand : tijd.
D
gemiddelde snelheid = afstand x tijd.
Slide 12 - Quizvraag
Hoe noem je een lamp die met gelijke tussenpozen een lichtflits geeft?
Slide 13 - Open vraag
Bij een foto is een stroboscoop gebruikt. De tijd tussen twee flitsen is 0,2 seconde. Hoeveel tijd is voorbijgegaan als de lamp 16 keer geflitst heeft?
Slide 14 - Open vraag
Een auto rijdt 385 km met een gemiddelde snelheid van 110 km/h. Bereken hoelang de auto over die afstand doet.