Unit 4 Grammar

Welkom !

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom !

Slide 1 - Tekstslide

Aan het einde van de les...
  • Beheers je alle grammatica van unit 4 en ben je helemaal ready voor de toetsweek 

Slide 2 - Tekstslide

What do you need to know?
  • 'S / S' / of....
  • Irregular verbs
  • Wel doen! / Niet doen!
  • Gerund
  • This / That / These / Those
  • Grammar: Have to

Slide 3 - Tekstslide

's or s'

Slide 4 - Tekstslide

Bezit ´s , s´, of
Enkelvoud:
Peter´s rabbit 
Oscar´s illustrations
Lucie´s online journal



Slide 5 - Tekstslide

meervoudsvormen
Niet alle meervoudsvormen eindigen op een -s.
Als ze niet op een -s eindigen zet je er 's achter. 
Voorbeeld: 1 child - 2 children

De kamer van de kinderen  = The children's room
De club van de vrouwen =  the women's club

Slide 6 - Tekstslide

's / s' / ... of ...

Slide 7 - Tekstslide

However!
Namen die al op een -s eindigen, zoals Thomas of Thijs, krijgen alsnog de 's.

Bij een persoon (NAAM) moet je standaard de 's gebruiken. Ook al eindigt het op een -s.

Slide 8 - Tekstslide

's of s'
de fietsen van mijn zussen
A
my sister's bicycles
B
my sister's bicycle
C
my sisters' bicycles
D
my sisters' bicycle

Slide 9 - Quizvraag

Those are my _______.
enkelvoud: 's
-s = 's of '
meervoud: 's
-s = '
A
parents cars
B
parents car's
C
parent's car's
D
parents' cars

Slide 10 - Quizvraag

's s'
A
an hour's walk
B
an hours' walk

Slide 11 - Quizvraag

Those _____ dropped their ______ milk.
enkelvoud: 's
-s = 's of '
meervoud: 's
-s = '
A
girls, mother's
B
girl's, mother's
C
girls, mothers
D
girl's, mothers

Slide 12 - Quizvraag

That is his ____________ house
enkelvoud: 's
-s = 's of '
meervoud: 's
-s = '
A
friends
B
friend's
C
friends's
D
friends'

Slide 13 - Quizvraag

's s'
A
James's dog
B
James' dog

Slide 14 - Quizvraag

Grammar:

Imperative



Wel doen! / Niet doen!

Slide 15 - Tekstslide

Wel doen! / niet doen!
moet je doen
moet je niet doen

Slide 16 - Tekstslide

Hoe zeg je dat iemand iets wél moet doen? 

Slide 17 - Tekstslide

Gerund 
gerund intro

Slide 18 - Tekstslide

Gerund = verb + ing
 a verb (ww) + ing = noun (zelfstandig naamwoord)
Je kunt een gerund gebruiken na werkwoorden zoals: Love, stop, start and enoy. 

shop (verb) + ing = shopping (noun)               = gerund
game (verb) + ing = gaming (noun)                  = gerund
eat (verb) + ing = eating (noun)                          = gerund 

Slide 19 - Tekstslide

Speaking English
      HAVE TO

Slide 20 - Tekstslide

Grammar
  • have to + hele werkwoord 
  • om zekerheid, noodzaak of verplichting uit te   drukken. 
  • Iets moet van iemand anders

  • I have to study or I'll fail the test.


Slide 21 - Tekstslide


Je gebruikt has to / have to + het hele werkwoord als iets van iemand anders moet


Je gebruikt doesn't have to / don't have to + hele werkwoord als iets niet hoeft

Slide 22 - Tekstslide

Have to
Bevestigend:                                                                              
I/you/we/they + have to  + hele werkwoord                             
He/she/it + has to + hele werkwoord    
Negatief:
I/you/we/they + don't have to + hele werkwoord    
He/she/it + doesn't have to + hele werkwoord    
Vragend:
Do + I/you/we/they + have to + hele werkwoord ?  
Does + he/she/it + have to + hele werkwoord ?

Slide 23 - Tekstslide

What do you need to know?
  • 'S / S' / of....
  • Irregular verbs
  • Wel doen! / Niet doen!
  • Gerund
  • This / That / These / Those
  • Grammar: Have to

Slide 24 - Tekstslide